Rechtspraak
Eiseres heeft in strijd met de wettelijk toegelaten doeleinden van door haar in het kader van de spaarloonregeling gespaarde bedragen opgenomen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft (uiteindelijk) een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen voor een bedrag van € 2.067,87 (= fl. 4.557,—), te vermeerderen met heffingsrente, aan Sovak opgelegd. Sovak heeft aan eiseres bericht te zullen overgaan tot verrekening van een bedrag van € 2.067,87 met haar nettoloon over de maanden augustus tot en met december 2002. Eiseres heeft vervolgens in rechte een loonvordering ingesteld.
Eiseres heeft aan haar loonvordering onder meer ten grondslag gelegd dat Sovak de naheffingsaanslag niet kon verrekenen, omdat die aanslag ten laste van de werkgever moet blijven, nu het gaat om een eindheffing bij de werkgever die niet tevens een op de werknemer verhaalbare beschikking van de Belastingdienst inhoudt en de werkgever zonder een dergelijke beschikking een eindheffing niet op de werknemer kan verhalen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het hof heeft overwogen dat Sovak als gevolg van het handelen van eiseres (het in strijd met de wettelijk toegelaten doeleinden opnemen van door haar in het kader van de spaarloonregeling gespaarde bedragen) voor eiseres aan netto loon en belasting en premies meer heeft moeten betalen dan waartoe zij zich jegens eiseres in beginsel heeft verplicht, zodat hoezeer die (verdere) afdracht aan de fiscus ook als (wettelijk) verplicht moet worden aangemerkt, deze betaling tussen partijen heeft te gelden als te veel betaald loon. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:632 lid 1, aanhef en onder d, BW is Sovak derhalve gerechtigd dit door haar in het kader van haar inhoudingsplicht aan de Belastingdienst betaalde bedrag te verrekenen met het nettoloon van eiseres. Het feit dat in fiscale zin de naheffing (als eindheffing) is te beschouwen als niet behorend tot het loon van de werknemer (zie art. 3.84 Wet op de Inkomstenbelasting 2001) doet daaraan volgens het hof niet af.
HR:
In cassatie staat de vraag centraal of de werkgever de naheffing als eindheffing mag verhalen op de werknemer. De raad oordeelt, dat de loonheffing wordt berekend naar het gebruteerde tabeltarief, dat is gebaseerd op de veronderstelling dat de inhoudingsplichtige de loonheffing over de betrokken loonbestanddelen voor zijn rekening neemt. Indien de inhoudingsplichtige dit laatste niet wenst, kan hij, indien verhaal van de te weinig geheven loonbelasting op de werknemer juridisch en feitelijk mogelijk is, ervoor kiezen te vragen om oplegging van een “gewone” naheffingsaanslag die op zijn werknemer verhaalbaar is (zie art. 31 lid 2, aanhef en onder a. 1o, sedert 1 januari 2006 art. 31 lid 1, aanhef en onder a. 1o, Wet op de loonbelasting 1964). In dat geval wordt de naheffingsaanslag berekend naar het enkelvoudige tarief.
Indien de inhoudingsplichtige nalaat te verzoeken de regels voor eindheffing buiten toepassing te laten, komt de na te heffen loonbelasting voor rekening van de inhoudingsplichtige. Hoewel ter zake van verhaal van die belasting op de werknemer als te veel betaald loon geen formeel wettelijk verbod bestaat, is dan verhaal van de als eindheffing aan de inhoudingsplichtige opgelegde en voor hem een eigen schuld opleverende naheffingsaanslag op de werknemer niet mogelijk (vgl. HR 24 september 2004, nr. 39303, BNB 2004/414).
Dit brengt mee dat nu Sovak geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid om door middel van het hiervoor bedoelde verzoek eindheffing te voorkomen, zij het bedrag van de door haar verschuldigde eindheffing niet als te veel betaald loon op eiseres kon verhalen. Het hof heeft onvoldoende inzichten gegeven waarom desondanks plaats is voor verrekening op de voet van art. 7:632 lid 1, aanhef en onder d, BW. Volgt vernietiging van het arrest van het hof.