Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

In het kader van ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst komen partijen tot een afspraak over einddatum van het dienstverband en de daarbij door de werkgever te betalen vergoeding. Werknemer beroept zich op dwaling omdat de werkgever hem onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over de financiële situatie van het bedrijf en een dreigend faillissement. Werknemer stelt dat hij ten gevolge van die onjuiste inlichtingen ten onrechte akkoord is gegaan met een lager bedrag dan waarop hij eigenlijk recht had. De kantonrechter is van oordeel dat zwaardere eisen gelden bij vernietiging van een vaststellingsovereenkomst, maar dat in dit geval de werknemer de overeenkomst op goede gronden heeft vernietigd. Nu eiser geen herroeping van die ontbindingsbeschikking heeft bewerkstelligd, blijft die beslissing onverkort geldt.

De einddatum van de arbeidsovereenkomst blijft dezelfde. Op grond van artikel 3:41 BW kan daarom slechts sprake zijn (geweest) van partiële vernietiging in dier voege dat overeind blijft dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd en dat voor het overige de vaststellingsovereenkomst is vernietigd. Op grond van het bepaalde bij artikel 3:53 BW is de kantonrechter van oordeel dat eiser in de situatie moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als hij niet zou hebben ingestemd meet de vaststellingsovereenkomst. Vervolgens kent de kantonrechter de werknemer een schadevergoeding toe die deze brengt in de situatie waarin hij zou zijn komen te verkeren als hij niet had ingestemd met de vaststellingsovereenkomst.