Rechtspraak
De arbeidsovereenkomsten van twee werknemers zijn per 1 december 1999 ontbonden wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Op 14 januari 2005 hebben werknemers hun werkgever gedagvaard en gevorderd dat werkgever hen een schadevergoeding betaald. Volgens werknemers heeft werkgever KSG een onrechtmatige daad gepleegd, bestaande uit bedrog (het geven van onjuiste, want te negatieve, informatie omtrent de financieel economische situatie waarin KSG zich bevond en het bewust achterhouden van cruciale informatie (onder meer: de toezegging van de Staat de reorganisatie te bekostigen en de op handen zijnde overname door Damen) die een ander licht op de zaak had kunnen werpen).
Het hof overweegt dat voor deze situatie in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voorzien in een specifieke procedure: de herroeping op grond van bedrog. Een vordering tot herroeping dient te worden gebracht voor de rechter (in dit geval de kantonrechter) die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Deze rechter is immers bij uitstek in staat om te beoordelen of en zo ja in hoeverre bedrog in het geding is gepleegd. In het geval de vordering tot herroeping op grond van bedrog wordt toegewezen, zal sprake zijn van onrechtmatig handelen van de desbetreffende partij (Parlementaire geschiedenis herziening van het burgerlijk procesrecht, Kluwer-Deventer 2002, pag. 479). Daargelaten wanneer precies Werknemers geacht moeten worden bekend te zijn geraakt met het bedrog (waaronder is te verstaan: beschikten over het bewijs dat het was gepleegd, zie Parl. geschiedenis pag. 476), is niet weersproken dat in ieder geval op 14 januari 2005 de drie-maandstermijn voor het instellen van de vordering tot herroeping (artikel 383 Rv) reeds (ruim) was verstreken.
Nu werknemers hebben nagelaten (tijdig) een herroepingsprocedure te entameren, rijst de vraag of een vordering gebaseerd op artikel 6:162 BW (nog) tot de mogelijkheden behoort. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van het hof moet de onrechtmatigheid van het aan KSG verweten handelen (bedrog in de ontbindingsprocedure) in de specifieke op het geval toegesneden regeling (de herroepingsprocedure) worden vastgesteld. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat eraan in de weg dat de vraag of een werkgever bedrog heeft gepleegd in een ontbindingsprocedure, beantwoord kan worden in een andere procedure dan die procedure. Pas wanneer in de herroepingsprocedure op grond van bedrog is besloten tot heropening (waarmee de onrechtmatigheid van het handelen is vastgesteld), kan de eventuele uit dit onrechtmatig handelen voorkomende schade worden verhaald door een vordering op grond van onrechtmatige daad.
Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Werknemers worden veroordeeld in de proceskosten.