Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer is werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor gedaagden. Tijdens zijn werkzaamheden is hem een ongeval overkomen (slagaderlijke bloeding) ten gevolge waarvan hij blijvend letstel heeft opgelopen aan zijn arm. Werknemer, op wie de WSNP van toepassing is verklaard, vordert schadevergoeding. Volgens gedaagde is de vordering verjaard. Stuiting van de verjaring door middel van een door (de gemachtigde van) eiser aan gedaagde gestuurde aanmaning. Toepasselijkheid van artikel 3:37 BW (ontvangsttheorie).

Daarnaast kan volgens gedaagde door eiser geen aanmaningsbrief gestuurd worden, omdat op hem de WSNP van toepassing is. Het beroep op artikel 296 Fw faalt. Het sturen van een aanmaningsbrief valt niet aan te merken als een beschikkingshandeling als bedoeld in lid 1 sub a. Lid 1 sub b mist eveneens toepassing, nu het sturen van een aanmaningsbrief waarin eiser zich expliciet het recht op schadevergoeding voorbehoudt, bezwaarlijk kan worden gezien als een handeling die in strijd is met de strekking van artikel 296 Fw (het in stand houden dan wel vergroten van de boedel ten gunste van de schuldeisers). Het beroep op artikel 3:317 lid 2 BW faalt eveneens, nu een vordering tot schadevergoeding valt onder de werking van artikel 3:317 lid 1 BW.

Op gedaagden rust de bewijslast om aan te tonen dat zij hun zorgplicht ex artikel 658 lid 1 BW zijn nagekomen. Gedaagden zijn niet in dit bewijs geslaagd, noch in het bewijs dat sprake is van opzet/bewuste roekeloosheid van de werknemer. Volgt toewijzing van de schadevordering.