Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Ongeval werknemer aan boord van schip GODAFOSS. Werkgever naast scheepseigenaar hoofdelijk aansprakelijk. Assuradeuren van werkgever vergoeden schade werknemer en nemen regres op eigenaar van het schip. Is die regresvordering verjaard?

Het meest verstrekkende verweer komt er op neer dat de regresvordering van Assuradeuren is verjaard.

Bij de beoordeling van het beroep op verjaring gaat de rechtbank veronderstellenderwijs uit van de voor Assuradeuren meest gunstige positie (a) dat voor de letselschade die Barning heeft geleden ten gevolge van het ongeval aan boord van de “GODAFOSS” van 1 november 2000 zowel ILS als zijn werkgever als Gfoss als eigenaar van dat schip, ieder voor het geheel ten opzichte van hem aansprakelijk waren, ongeacht de vraag of ook een ander, zoals HRS, voor die schade aansprakelijk is, en (b) dat Assuradeuren die schade aan Barning hebben vergoed en in de rechten van ILS zijn getreden. Die uitgangspunten staan echter tussen partijen niet vast. De rechtbank vindt niet van (rechtstreeks) belang de door Assuradeuren ingeroepen aansprakelijkheid van Gfoss voor een gebrekkige zaak (zij het dat die grondslag ingevolge het arrest “Casuele”/“De Toekomst” (NJ 2001, 143) in het begrip “schuld van het schip” is verdisconteerd). Ingevolge het derde lid van art. 6:173 BW is de regeling van de eerste twee leden van dat wetsartikel niet van toepassing ten aanzien van schepen. Derhalve is art. 6:181 BW evenmin van toepassing. De wettelijke regeling van aansprakelijkheid wegens een gebrekkige zaak in de zin van de tweede afdeling van titel 3 van Boek 6 BW kan de vorderingen daarom niet dragen.

De grondslagen van elk van de vorderingen van Barning waren verschillend. De vordering van Barning op ILS was gegrond op aansprakelijkheid wegens niet naleving van de in art. 7:658 BW neergelegde zorgplicht van de werkgever, die op Gfoss op “aanvaring” in de zin van art. 8:541 e.v. BW. Ten aanzien van de op niet-naleving van de zorgplicht van art. 7:658 BW gegronde vordering gold ingevolge art. 3:310 leden 1 en 5 BW een verjaringstermijn van vijf jaren. Ten aanzien van de op “aanvaring” in de zin van art. 8:541 BW gegronde vordering gold ingevolge art. 8:1790 BW een verjaringstermijn van twee jaren welke aanving op de dag volgende op die van het ongeval.

Uit het - in zoverre niet bestreden - overzicht van betalingen door Assuradeuren aan Barning (productie 1 bij dagvaarding) blijkt ten aanzien van de tijdstippen waarop Assuradeuren aan Barning betaalden het volgende. Assuradeuren deden hun eerste betaling aan Barning op 14 februari 2002 en de laatste - van 15 betalingen, welke Gfoss betwist - op 17 juni 2003. Ten tijde van de betalingen tot en met 1 november 2002 was ten aanzien van geen van de vorderingen de verjaring voltooid; ten tijde van de betalingen na die datum was de verjaring van de vordering van Barning op Gfoss wel, maar die van de vordering op ILS nog niet voltooid. Doordat Assuradeuren de hoofdelijke schuld van ILS aan Barning voldeden ging die schuld teniet; daardoor werd ook Gfoss ten opzichte van Barning bevrijd. Ingevolge het beginsel dat de draagplicht met betrekking tot de schade weer bij de schadeveroorzaker behoort te worden gelegd, welk beginsel ten grondslag ligt aan art. 6:10 BW en volgende, dan wel art. 6:102 BW, kregen Assuradeuren met die betaling aan Barning een regresvordering op Gfoss indien de schuld ILS niet aanging, althans tot betaling van een bijdrage voor zover de schuld Gfoss aanging. Voor Assuradeuren ontstond aldus met elke betaling aan Barning telkens een nieuwe, zelfstandige vordering op Gfoss. De regresvordering van Assuradeuren dient, gelijk alle vorderingen die betrekking hebben op aansprakelijkheid, te worden beschouwd als een “rechtsvordering tot vergoeding van schade” in de zin van art. 3:310 BW. De betreffende verjaringstermijn ging - nu gesteld noch gebleken is dat Assuradeuren ten tijde van hun eerste betaling aan Barning er niet mee op de hoogte waren dat Gfoss hoofdelijk aansprakelijk was voor de letselschade - in bij het opeisbaar worden van elke regresvordering, derhalve telkens op het moment van (elke) betaling aan Barning. Niet in geschil is dat Assuradeuren door middel van de op 3 november 2006 uitgebrachte dagvaarding binnen zodanige verjaringstermijn hun regresvordering(en) in rechte geldend hebben gemaakt.