Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

De functie van werkneemster als grondstewardess wordt grotendeels uitgeoefend binnen het beschermde gebied van de luchthaven Schiphol. Het betreft een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken (WVo). Op grond van artikel 10 lid 2 WVo moet Aviapartner bij weigering of intrekking van de verklaring van geen bezwaar door de AIVD, de betrokken werknemer zo spoedig mogelijk uit de vertrouwensfunctie ontheffen. De verleende verklaring wordt ingetrokken nadat is gebleken dat de partner van werkneemster geregistreerd staat bij het CJD. Als gevolg van deze intrekking wordt de Schipholpas van werkneemster ingetrokken. Werkgever verleent werkneemster conform de cao ontslag op staande voet. Werkneemster heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen.

Ingevolge artikel 10 WVo was Aviapartner verplicht om werkneemster van haar functie te ontheffen binnen acht weken na het intrekken van de verklaring van geen bezwaar. Die verplichting ging echter niet zover dat Aviapartner haar met onmiddellijke ingang moest ontslaan Aviapartner heeft zelf voor die maatregel gekozen in plaats van bijvoorbeeld werkneemster te schorsen in afwachting van een rechterlijke beslissing over een ontbindingsverzoek. Haar beroep op artikel 4.6 van haar cao kan haar niet helpen. Ten nadele van de werknemer kan niet worden bedongen wat in afwijking van de wet tussen partijen bij een arbeidsovereenkomst als dringende reden voor ontslag van de werknemer zal gelden.

Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of een bepaalde gedraging, eigenschap of daad een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet. Hier was dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet het geval. Er is immers vooralsnog niets gebleken van daden, eigenschappen of gedragingen van werkneemster zelf, die ten gevolge hadden dat van Aviapartner redelijkerwijze niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Werkneemster draagt als werkneemster weliswaar het risico van intrekking van de verklaring van geen bezwaar en van haar Schipholpas, dit ontslaat Aviapartner niet van haar verantwoordelijkheid als werkgever op dit punt. De onderneming van Aviapartner vereist nu eenmaal dat de werknemers beschikken over zo'n pas en zo'n verklaring, die door een derde worden verleend c.q. ingetrokken. Ook Aviapartner heeft daarom rekening te houden met dit aan de aard van haar onderneming gerelateerde risico. In dit licht had van Aviapartner dan ook verwacht mogen worden dat zij hierover met werkneemster in overleg was getreden. Uit de Aviapartner gezonden brief van de Minister viel niet op te maken wat de grond was geweest voor de intrekking van de verklaring van geen bezwaar, maar die brief had wel aanleiding kunnen en moeten zijn om daarover te spreken met werkneemster, die zelf wel beschikte over meer informatie van de Minister. Aviapartner heeft die kans om meer duidelijkheid te verkrijgen echter voorbij laten gaan. Zij is meteen overgegaan tot het schriftelijk geven van het ontslag op staande voet, dat dus vooralsnog geen stand houdt.

Loonvordering van werkneemster wordt bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen tot datum einde arbeidsovereenkomst.