Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer heeft zich aanvankelijk beroepen op de vernietigbaarheid van de opzegging, maar kiest vervolgens voor een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. Volgens werkgever is dit niet (meer) mogelijk. Volgens het hof moet worden vooropgesteld dat de afstand door werknemer van het beroep op (ver)nietig(baar)heid van het hem gegeven ontslag weliswaar betekent dat de arbeidsovereenkomst door dat ontslag is beëindigd en dat werknemer geen aanspraak meer maakt op doorbetaling van loon, maar niet ook dat werknemer daarmee de juistheid van de door Marskramer opgegeven dringende reden erkent. Dit brengt mee dat werknemer in beginsel, uitgaande van het hem gegeven ontslag, zich alsnog op het standpunt kan stellen dat sprake is van een kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Het is een werknemer als werknemer naar vaste rechtspraak geoorloofd zijn aanvankelijke standpunt met betrekking tot het hem gegeven ontslag te laten varen naar aanleiding van de voor hem weinig gunstig uitgevallen “voorwaardelijke” ontbindingsbeschikking, zoals in dezen kennelijk gebeurd is.

Werkgever heeft nog betoogd dat vorenstaande een verouderde opvatting weergeeft, gebaseerd op feitelijkheden die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 1999 toen het BBA nog bepaalde dat er sprake was van nietigheid (in plaats van vernietigbaarheid zoals thans) in geval van een opzegging zonder (CWI-)vergunning. Het hof deelt die opvatting niet. Niet valt in te zien waarom bij een beroep op vernietigbaarheid van de opzegging, wegens het ontbreken van een dringende reden, door dat beroep aan de kant van werknemer de opzegging als in zijn geheel vernietigd en weggevallen heeft te gelden, zodanig dat de opzegging niet meer kan herleven als werknemer het beroep op de vernietigbaarheid van de opzegging alsnog wil laten varen, terwijl dat bij een beroep op de nietigheid anders zou zijn. Ook daar zou kunnen gelden dat wat nietig is, nimmer rechtsgeldig kan worden, alleen is dat, een onjuiste redenering. Aan het enkele wijzigen van het woord “nietigheid” in “vernietigbaarheid” in het BBA kan een dergelijk ingrijpend rechtsgevolg niet verbonden worden te minder nu het een benadeling zou betekenen van de processuele/arbeidsrechtelijke positie van een werknemer als werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook niet dat dit rechtsgevolg was beoogd, dan wel voorzien. Een strak civielrechtelijke uitleg als door werkgever bepleit, miskent het speciale karakter van het arbeidsrecht, dat ter bescherming van de positie van de werknemer op onderdelen van het civiele recht afwijkt.

Van een dringende reden is geen sprake. Het ontslag op staande voet is niet geldig. Schadevergoeding voor onregelmatige opzegging toegewezen. Tevens schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst.

  • Wetsartikelen: 7:677 BW, 7:680 BW en 7:681 BW
  • Onderwerpen: Overige (7:677 BW)
  • Trefwoorden: Switch van beroep op vernietigbaarheid ontslag staande voet naar berusting in ontslag staande voet met beroep op kennelijk onredelijke opzegging, Switchrechtspraak van voor de wijziging BBA van nietigheid in vernietigbaarheid is onverkort van toepassing, Geen sprake van rechtsverwerking, Bijzondere van het arbeidsrecht en Geen strikte toepassing van nietigheidleerstuk