Rechtspraak
Opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van de opzegging en vordert in kort geding (onder andere) doorbetaling van salaris. Volgens eiser is de in de schriftelijke arbeidsovereenkomst opgenomen bepaling dat de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn aangegaan voor een onbepaalde periode, indien werkgever niet vóór of uiterlijk op 19 januari 2008 schriftelijk aan werknemer zal hebben meegedeeld, dat de overeenkomst wordt beëindigd, een beding van voorafgaande opzegging in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 1962 (NJ 1962/167), zodat ingevolge artikel 6 BBA voorafgaande toestemming van het CWI is vereist. De kantonrechter is van oordeel dat de bepaling niet heeft te gelden als een beding van voorafgaande opzegging, maar als een in het belang van eiser verplicht gestelde waarschuwing dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege gaat eindigen. In het arrest van 10 juni 1983 (NJ 1984/60) heeft de Hoge Raad volgens de rechter bepaald dat een in de cao opgenomen bepaling dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het verstrijken van die tijd geacht wordt te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij de werkgever uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de bepaalde tijd schriftelijk mededeelt de arbeidsovereenkomst niet te willen voortzetten, niet geldt als een beding van voorafgaande opzegging, maar als een in het belang van de werknemer verplichte waarschuwing dat de arbeidsverhouding van rechtswege gaat eindigen. Artikel 6 BBA is derhalve niet van toepassing. Volgt afwijzing vordering werknemer.