Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Centraal staat de vraag of de zorgaanbieder zich op het juiste standpunt heeft gesteld dat de gemeenschappelijke cliëntenraad niet meer kon functioneren als cliëntenraad in de zin van de WMCZ.

Het hof oordeelt dat het geval is. Onder de aangeduide omstandigheden - het verduisteren van grote geldsommen - heeft de zorgaanbieder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de gemeenschappelijke cliëntenraad wegens ernstig en duurzaam disfunctioneren niet langer in staat kon worden geacht de gemeenschappelijke belangen van de cliënten als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub b, van de WMCZ te behartigen. Daarbij is door het hof in aanmerking genomen dat de zorgaanbieder niet lichtvaardig tot een dergelijk besluit mocht komen, aangezien de door de wetgever beoogde behartiging door cliëntenraden van de gemeenschappelijke belangen van cliënten heel wel tot meningsverschillen kunnen leiden tussen de zorgaanbieder en de cliëntenraad en het niet zo kan zijn dat de zorgaanbieder zich zonder goede grond van een hem onwelgevallige cliëntenraad kan ontdoen.

Dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen niet voorzag in een voortijdige beëindiging van de rol van OOC ontnam DGR onder de hiervoor aangeduide omstandigheden niet de bevoegdheid om te handelen zoals zij heeft gedaan.

  • Wetsartikelen: 2 lid 3 jo. 10 lid 2 WMCZ
  • Onderwerpen: Overige (WOR)
  • Trefwoorden: Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen, is zorgaanbieder vrij het samenwerkingsverband met de gemeenschappelijke op te zeggen en Geen lichtvaardige besluitvorming