Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

De kantonrechter heeft overwogen dat de eerste tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden aangemerkt als een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wegens het ontbreken van een objectief bepaalbare termijn. Dientengevolge was volgens de kantonrechter op de nadien gesloten overeenkomst voor bepaalde tijd de Ragetlie-regel, als gecodificeerd in artikel 7:667 BW, vierde lid, van toepassing, waardoor voor beƫindiging van die tweede arbeidsovereenkomst een daaraan voorafgaande opzegging noodzakelijk was. Bij het ontbreken van die opzegging is de tweede arbeidsovereenkomst voortgezet op grond van artikel 7:668 BW, tweede lid. De kantonrechter heeft op die grond de gevorderde doorbetaling van het loon toegewezen.

Het hof oordeelt anders. Onder de werking van de tweede arbeidsovereenkomst zijn de werkzaamheden van werknemer in omvang aanzienlijk uitgebreid, volgens de tekst van de arbeidsovereenkomst tot ten miste 32 uur per week, volgens werknemer zelf tot gemiddeld zelfs 194,35 uur per maand, hetgeen neerkomt op ongeveer 45 uur per week. Ook als het soort werkzaamheden dat werknemer verrichtte nagenoeg gelijk is gebleven, acht het hof deze wijziging in omvang en in formele rechtspositie van dien aard dat het hof vooralsnog aanneemt dat de aard van beide arbeidsovereenkomsten zodanig van elkaar verschilt dat de tweede arbeidsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een voortzetting van de eerste arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:667 BW, vierde lid. Nu alleen bij gelijkblijvende identiteit van beide overeenkomsten voorafgaande opzegging van de tweede overeenkomst is vereist, ontvalt aan de vordering van werknemer tot doorbetaling van het loon na 30 april 2007 de grondslag.