Rechtspraak
De vordering van de werkgever moet geacht worden te zijn gebaseerd op het bepaalde bij artikel 7:661 BW. Dit artikel bepaalt dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever te dier zake jegens de werkgever niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer. Het enkele feit dat de werkneemster haar werkzaamheden niet naar behoren zou hebben afgerond, brengt niet zonder meer met zich dat sprake is van opzet en/of bewuste roekeloosheid aan haar zijde. Dit geldt temeer nu uit tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt dat de werkneemster wel bereid was tot een andere oplossing. Nu door de werkgever geen overige, althans onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gesteld waaruit de opzet of bewuste roekeloosheid van de werkneemster zou kunnen blijken, moet de vordering van de werkgever reeds om die reden als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.