Rechtspraak
Hoger beroep van voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat onder de handelwijze van de eigenaar (enig bestuurder/eigenaar van Trio Milieu) kan worden gekwalificeerd als “niet goed werkgeverschap”, zodat het waarschijnlijk voorkomt dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat er sprake is van zodanig zwaarwegende belangen aan de zijde van werknemer, dat het concurrentiebeding niet ongewijzigd in stand kan blijven. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter onder heeft overwogen, temeer nu ten pleidooie is gebleken dat er destijds naast werknemer slechts twee werknemers bij Trio Milieu in dienst waren en de directeur, de nieuw aangestelde directeur, geen statutair directeur is en (nog) geen aandeelhouder en te kennen heeft gegeven dat hij de taken van werknemer grotendeels heeft overgenomen. Het heeft er daarom alle schijn van dat de aanstelling van genoemde de directeur mede bedoeld was om werknemer zodanig dwars te zitten dat er wel een einde aan de arbeidsrelatie moest komen. Het hof is daarom voorshands van oordeel dat de bodemrechter, als diens oordeel wordt ingeroepen, naar verwachting zal beslissen dat Trio Milieu werknemer in redelijkheid niet aan het concurrentiebeding kon houden, zodat schorsing van dat beding, zoals de voorzieningenrechter heeft bevolen, terecht is.