Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Vordering in reconventie bij een handelszaak. Volgens gedaagde is de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk omdat hem geen vergoeding conform de overeenkomst is betaald. Ook indien de schriftelijke arbeidsovereenkomst waarop gedaagde zich beroept is ondertekend voordat de eerste tranche van de aandelen in eiser door hem was overgedragen, kan hem dat niet baten, omdat, zoals hierna zal blijken, het beroep van eiser op tegenstrijdig belang doel treft. De statuten van eiser houden omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid bij tegenstrijdig belang geen van de wettelijke bepalingen afwijkende regeling in. Ingevolge artikel 2:256 BW wordt in dat geval de vennootschap in alle gevallen waarin zij een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders, vertegenwoordigd door commissarissen. De algemene vergadering is steeds bevoegd een of meer andere personen daartoe aan te wijzen. De strekking van genoemd artikel is te voorkomen dat de bestuurder bij zijn handelen zich (met name) laat leiden door zijn persoonlijk belang in plaats van (uitsluitend) het belang van de vennootschap dat hij heeft te dienen. De bepaling strekt in de eerste plaats tot bescherming van het belang van de vennootschap door de bestuurder de bevoegdheid te ontzeggen de vennootschap te vertegenwoordigen als hij door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander met dat van de rechtspersoon niet parallel lopend belang niet in staat moet worden geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht. Niet vereist is dat zeker is dat de betreffende rechtshandeling tot benadeling van de vennootschap zal leiden, maar voldoende is dat de bestuurder te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming.

Nu gedaagde bij het sluiten van bedoelde arbeidsovereenkomst zowel als bestuurder namens eiser en voor zichzelf als directeur/werknemer van eiser is opgetreden en hij dus ook een zelfstandig eigen belang daarbij had, is er sprake van een tegenstrijdig belang als hierboven omschreven. Voor zover gedaagde met zijn stelling, inhoudende dat hij in de hoedanigheid van zowel enig aandeelhouder als directeur bedoelde arbeidsovereenkomst is aangegaan, bedoeld heeft zich te beroepen op een (impliciet) besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders (verder: ava) tot aanwijzing van hem als bijzonder vertegenwoordiger, wordt dit beroep verworpen. De aan artikel 2:256 BW ten grondslag liggende beschermingsgedachte brengt met zich dat bij het bestaan van een tegenstrijdig belang een uitdrukkelijk besluit van de ava nodig is om een bijzonder vertegenwoordiger aan te wijzen; een impliciet besluit daartoe is onvoldoende. Deze eis geldt ook indien er sprake is van een vennootschap met slechts één aandeelhouder die tevens enig bestuurder van de vennootschap is.

Uit al het voorgaande volgt dat, nu gedaagde onbevoegd was de gestelde arbeidsovereenkomst te sluiten, eiser niet aan die arbeidsovereenkomst gebonden is en die overeenkomst ten opzichte van eiser als ongeldig, dus als nietig beschouwd moet worden. De vordering uit kennelijk onredelijk ontslag dient dan ook, voor zover deze is gebaseerd op die overeenkomst, te worden afgewezen.