Rechtspraak
Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding - zoals in deze zaak aan de orde - de rechter niet alleen zal dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. Daarbij geldt dat de appelrechter het spoedeisend belang zelfstandig heeft te beoordelen (zie o.a. HR 28-05-2004, NJ 2004, 602). Het hof dient derhalve na te gaan of appellant thans nog een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering, maar hetgeen hij ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden en overtuigt het hof dan ook geenszins. Met name zijn onvoldoende onderbouwd gebleven de stellingen van [appellant] dat hij als gevolg van het uitblijven van loonbetalingen door Binnenhof in financiƫle problemen is geraakt en dat hij op korte termijn de door hem gestelde schulden aan derden zal moeten terugbetalen. Bovendien laat het hof hierbij meewegen dat [appellant] kennelijk zelf ook geen haast heeft gemaakt met het zoeken naar een andere werkkring om op die manier zijn schade (enigszins) te beperken.