Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Verweerder vervult een zogenaamde vertrouwensfunctie op de luchthaven Schiphol. De AIVD heeft de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) van verweerder ingetrokken, nadat verweerder was aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. KLM stelt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan zodanig ernstige handelingen, dat er geen basis meer is voor een verdere vruchtbare samenwerking. Verweerder betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd, maar begrijpt dat hij zonder VGB niet in het beveiligde gebied van Schiphol te werk kan worden gesteld. Volgens verweerder is het echter wel mogelijk hem in een andere, passende functie (binnen of buiten KLM) te werk te stellen.

De kantonrechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verweerder wordt verdacht van het plegen van een misdrijf (overtreden van de Opiumwet en witwaspraktijken), op zichzelf niet voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat daardoor het vertrouwen van KLM in hem zodanig is geschonden, dat de voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van haar kan worden gevergd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan KLM er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van uit mag gaan dat verweerder schuldig zal worden bevonden aan hetgeen hem ten laste is gelegd, zijn gesteld noch gebleken, terwijl bovendien niet denkbeeldig is dat verweerder zal worden vrijgesproken. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat zich gedurende het dienstverband van verweerder andere omstandigheden hebben voorgedaan waarmee verweerder het vertrouwen dat KLM in hem had heeft beschaamd, leidt het voorgaande tot de slotsom dat vooralsnog geen sprake is van een voldoende gewichtige reden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek wordt afgewezen.