Rechtspraak
Werknemer is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij het ministerie van Justitie. Na afloop van het contract blijft werknemer nog gedurende anderhalve maand betaald werk verrichten. Volgens werknemer is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend voortgezet ex artikel 7A:1615f BW.
Het Land beroept zich op artikel 7A:1613x BW stellende dat het BW niet van toepassing is op de arbeidsrelatie met een overheidsinstelling. In artikel 7A: 1613x BW is vastgelegd, dat de bepalingen van titel zeven A van boek 7A BW niet van toepassing zijn “ten aanzien van personen in dienst van de overheid, tenware zij, hetzij vóór of bij de aanvang der dienstbetrekking door of namens partijen hetzij bij algemene verordening van toepassing zijn verklaard. Indien zij wel van toepassing zijn verklaard worde de overheid ten aanzien dier bepalingen als de werkgever beschouwd.” Het wettelijke systeem is dat indien partijen omtrent de toepasselijkheid van het burgerlijk recht zwijgen, de bepalingen van het BW inzake de arbeidsovereenkomst niet van toepassing zijn.
In dit geval hebben partijen echter - in tegendeel - vastgelegd dat zij een arbeidsovereenkomst wensen aan te gaan “naar burgerlijk recht”. Klaarblijkelijk hebben partijen beoogd de bepalingen van de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht van toepassing te verklaren, zodat titel zeven A van boek 7A BW van toepassing is. Voor dit oordeel is temeer reden nu in die overeenkomst verder is verklaard dat de akte waarbij de overeenkomst is vastgelegd vrij van zegel is “krachtens art. 1613w. van het Burgerlijk Wetboek (…)” en de overheid in de overeenkomst als werkgever wordt aangeduid overeenkomstig de laatste volzin van artikel 7A:1613x BW.
Omdat het BW van toepassing is, komt werknemer een beroep toe op artikel 7A:1615f BW. Volgens het GEA is sprake van een voortzetting zonder tegenspraak. Het enkele feit dat werknemer wist dat zijn aanstellingsbesluit was verlopen, levert nog geen tegenspraak op in de zin van dit artikel.
Het beroep van het Land op jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 7 maart 2006 (AR 1571/04; H-310/05) leidt niet tot een ander oordeel. In het vonnis heeft het Hof - kort weergegeven - overwogen dat zelfs indien de arbeidsovereenkomst van de betreffende werknemer zonder tegenspraak is voortgezet deze werknemer er niet op mocht vertrouwen “dat het Land (expliciet noch stilzwijgend) tot stilzwijgende verlenging van haar dienstverband had besloten anders dan van dag tot dag.” Een dergelijke aanstelling is volgens het GEA in strijd met het gesloten stelsel van het ontslagrecht. Vordering tot schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging toegewezen.