Rechtspraak
De Vereniging Gepensioneerden Akzo Nobel (VGAN) komt op tegen een in 2006 nieuw ingevoerd stelsel van pensioenindexering. De centrale vraag is of in eerdere pensioenreglementen een voorwaardelijk of onvoorwaardelijke indexering is afgegeven en of VGAN thans gehouden is aan de nieuwe indexering.
Het hof stelt voorop dat de beantwoording van voornoemde vragen neerkomt op de uitleg van de desbetreffende pensioenreglementen. In het algemeen geldt bij geschillen over de uitleg van overeenkomsten, zoals een arbeidsovereenkomst, de Haviltexnorm (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Weliswaar heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 oktober 2002, NJ 2003, 258, beslist dat - kort gezegd - de uitleg van een pensioenreglement in de verhouding tussen de oorspronkelijk contracterende partijen aan de hand van de Haviltexnorm moet geschieden, maar in de verhouding tussen de werknemer (voor wie de bedoeling van de oorspronkelijk contracterende partijen (zijn werkgever en het pensioenfonds) niet kenbaar is en die op de formulering daarvan geen invloed heeft gehad) en het pensioenfonds is toepassing van de CAO-norm aangewezen (HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 en HR 2 februari 2004, NJ 2005, 493). De CAO-norm is ook toegepast op andere geschriften waarin een overeenkomst of een andere regeling is vastgelegd die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die overeenkomst/regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is, zoals bij een pensioenreglement. Bij de uitleg volgens de CAO-norm zijn de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Deze norm leidt niet tot een louter taalkundige uitleg. In het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2002 (NJ 2003, 110) heeft de Hoge Raad de hiervoor geldende rechtspraak verduidelijkt in die zin dat sprake is van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in het betreffende document gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij het document behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de bepaling worden betrokken. Het hof oordeelt derhalve dat in het onderhavige geschil de CAO-norm als uitgangspunt heeft te gelden waar het de uitleg betreft van de twee, in dit geding relevante, pensioenreglementen.
Het hof is van oordeel dat zowel de indexeringsbepaling in het pensioenreglement 1995 (artikel 14) als de indexeringsbepaling in het reglement 2003 (artikel 2.7) een voorwaardelijk recht op indexering bevat. Voor dit oordeel zijn de volgende omstandigheden van belang. Allereerst geldt dat de verschillende leden van artikel 14 van het pensioenreglement 1995 en artikel 2.7 van het pensioenreglement 2003 in onderlinge samenhang dienen te worden gelezen. Dit volgt uit de in het eerste lid van deze artikelen vermelde bewoordingen “met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden” en “met inachtneming van het overige in dit artikel bepaalde". Voorts bevat zowel artikel 14 lid 1 van het pensioenreglement 1995 als artikel 2.7.1 van het pensioenreglement 2003 een zelfstandige voorwaarde voor indexering, namelijk “wanneer het prijspeil daartoe aanleiding geeft". Slechts in een dergelijke situatie zal worden geïndexeerd overeenkomstig de overige leden van het artikel. Ook het woord “wanneer” in artikel 14 lid 1 van het pensioenreglement 1995 en in artikel 2.7.1 van het pensioenreglement 2003 bevestigt het voorwaardelijke karakter van de indexatie.
Anders dan VGAN heeft aangevoerd, ziet dit woord - gelet op de verdere tekst van deze leden - niet slechts op de omvang van de aanpassing. De stellingen van VGAN worden aldus in zoverre verworpen. Het voorwaardelijke karakter volgt ook uit artikel 14 lid 3 van het pensioenreglement 1995 en artikel 2.7.5 van het pensioenreglement 2003 waarin de bevoegdheid aan de directie van Akzo Nobel wordt gegeven om op grond van terzake doende ontwikkelingen en ingeval tot indexatie wordt besloten, het bestuur van het Pf Akzo te verzoeken op de voorgenomen indexatie een correctie toe te passen. Deze bevoegdheid is ruim geformuleerd en dwingt niet tot de beperkte uitleg die VGAN daaraan geeft. Het hof is van oordeel dat deze bepaling Akzo Nobel de bevoegdheid geeft aan het bestuur van het Pf Akzo te verzoeken de aanpassing zowel naar boven als naar beneden vast te stellen. Dat aanpassing naar beneden ook mogelijk is, is door VGAN ook erkend in paragraaf 71 van de conclusie van repliek. De eventuele motieven die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van deze bepalingen doen geen afbreuk aan de hiervoor vermelde uitleg - naar objectieve maatstaven - van deze bepalingen, te weten dat sprake is van een voorwaardelijk recht op indexering.
Aan voorgaand oordeel doet niet af hetgeen in de Notitie Hoofdlijnen van een nieuwe Pensioenwet (Kamerstukken II 2003-2004, 28 294, nr. 4) is opgenomen omtrent het voorwaardelijke karakter van een indexeringsbepaling. Aan het hof ligt de uitleg voor van voornoemde indexeringsbepalingen en niet een algemeen oordeel omtrent indexeringen, zeker niet onder het regime van de nieuwe Pensioenwet.
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.