Rechtspraak
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder (ministerie van SZW) eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 64.000 in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Arbeidsinspectie heeft bij eiseres acht vreemdelingen van de Poolse nationaliteit aangetroffen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres ten aanzien van deze vreemdelingen artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden nu voor deze werknemers geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven en bij gevolg bovengenoemde boete opgelegd. Eiseres heeft - kort samengevat - (primair) aangevoerd dat voor de betreffende vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunningen waren vereist, nu het gaat om zelfstandige ondernemers en (subsidiair) dat er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Voorts is het niet horen van vier van de acht vreemdelingen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het in dit geval ging om zelfstandige ondernemers die geen tewerkstellingsvergunning nodig hebben. Eiseres verwijst hierbij in de eerste plaats naar de verklaringen van de betreffende vreemdelingen waaruit zulks zou blijken. Uit de blijkens het boeterapport geconstateerde feiten - die op zichzelf door eiseres niet zijn betwist - is evenwel aannemelijk dat er sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en de genoemde vreemdelingen. Zo is onder meer vastgesteld dat de vreemdelingen werkten onder leiding en in opdracht van werknemers van eiseres, dat zij gebruikmaakten van materialen van eiseres en dat zij niet hun eigen werktijden konden bepalen. Voorts was er geen sprake van een contract ofwel een aannemingsovereenkomst tussen eiseres en de vreemdelingen en hadden de vreemdelingen geen andere opdrachtgevers. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiseres dat deze omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat geen sprake is van zelfstandige ondernemers, kan dan ook in zijn algemeenheid niet tot een ander oordeel leiden.
De bescheiden die eiseres heeft overgelegd ten bewijze van haar stelling dat de vreemdelingen als zelfstandige ondernemers werkzaam waren, waaronder VAR-verklaringen en kopieën van de inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel, leiden voorts evenmin tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat genoemde verklaringen en inschrijvingen verstrekt dan wel geaccepteerd worden op grond van de gegevens die de belanghebbende zelf aanlevert. Gelet op de feitelijke werksituatie die de inspecteurs hebben aangetroffen, kan aan deze bescheiden geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het subsidiaire standpunt van eiseres houdt in dat er sprake was van grensoverschrijdende dienstverlening door het Poolse bedrijf Business Management Consulting Sp. Z.o.o. (hierna: BMC). De rechtbank is evenwel met verweerder van oordeel dat het in het onderhavige geval gaat om dienstverlening die bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Verweerder heeft zich hierbij - naast de reeds genoemde feiten waaruit blijkt dat de vreemdelingen feitelijk onder het gezag van eiseres werkten - kunnen baseren op het feit dat eiseres de werktijden van de vreemdelingen niet slechts bepaalde, maar tevens het aantal door de vreemdelingen gewerkte uren verwerkte in een administratie op grond waarvan werd gefactureerd door BMC.
De rechtbank ziet voorts niet in dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door niet alle acht de vreemdelingen te horen, maar te volstaan met het horen van vier van de acht vreemdelingen.
Voorts faalt het betoog dat de boeteoplegging onrechtmatig is gelet op artikel 15, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het feit dat sinds 1 mei 2007 voor het laten verrichten van arbeid in Nederland door Poolse werknemers geen tewerkstellingsvergunning meer is vereist, vloeit voort uit de omstandigheid dat het vereiste uit hoofde van het overgangsregime dat is neergelegd in Bijlage XII Lijst bedoeld in artikel 24 van de Toetredingsakte: Polen, slechts een tijdelijk karakter had, te weten van 1 mei 2004 tot 1 mei 2007. Er is geen sprake van een wijziging van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van de geconstateerde overtredingen.