Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

In het kader van de indiensttreding van werknemer bij K&B is gesproken over de schade die werknemer zou lijden als gevolg van het verliezen van de mogelijkheid om zijn aandelenopties bij zijn vorige werkgever (ING) te verzilveren. Partijen hebben de schade toen hebben bepaald op ƒ 140.000,= (netto). Tevens is toen - mondeling - afgesproken dat die schade zou worden gecompenseerd (hierna: de compensatie) doordat voormeld bedrag zou worden verrekend met de in het kader van de verwerving van een belang in K&B door werknemer te betalen koopsom. Over de koopsom kon geen overeenstemming worden bereikt en de participatie is toen niet gerealiseerd. Werknemer vordert thans alsnog brutering en uitkering van zijn geleden schade.

Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat destijds niet is gesproken over “what if” (wat moet er gebeuren als de aandelenparticipatie onverhoopt geen doorgang vindt). Er is derhalve een leemte in de afspraken, die door het hof met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:248, lid 1 BW en artikel 7:611 BW zal worden ingevuld. Hetgeen door K&B is aangevoerd is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te oordelen dat er voor haar geen enkele verplichting ter zake meer bestaat: daarvoor heeft werknemer zijn wens ter zake in het kader van de besprekingen rond zijn indiensttreding bij K&B te duidelijk onder de aandacht van K&B gebracht en zijn de gemaakte - mondelinge en schriftelijke - afspraken als hierboven vermeld te specifiek. Anderzijds is er onvoldoende basis voor het oordeel dat K&B het door partijen destijds vastgestelde schadebedrag alsnog moet bruteren teneinde werknemer geheel schadeloos te stellen voor het verlies van de ING aandelenopties: daarvoor heeft K&B destijds te duidelijk aan werknemer een kostenplafond aangegeven, dat werknemer in redelijkheid had moeten begrijpen. Als werknemer een (mogelijk) hogere compensatie had willen bedingen zou hij dit niet in het midden hebben mogen laten.

De vordering van werknemer is toewijsbaar aldus dat hem een compensatie in geld voor het verlies aan zijn aandelenopties ING moet worden toegekend van (ƒ 140.000,=, zijnde) € 63.529,23 bruto, met dien verstande dat redelijke voorstellen van werknemer omtrent de nadere uitvoering van deze verplichting - mits binnen het (fiscaal) wettelijk kader en mits voor K&B niet kostbaarder dan ingeval voormelde compensatie als schadevergoeding door middel van een bedrag ineens zou zijn uitgekeerd - door K&B dienen te worden gehonoreerd, zulks teneinde de belastingdruk op dit bedrag (die ten laste van dit bedrag komt) zo beperkt mogelijk te houden.

  • Wetsartikelen: 7:611 BW en 6:248 BW
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: Aanvullende werking redelijkheid en billijkheid, Leemte mondelinge afspraak werkgever/werknemer en Medewerken aan fiscaal minst belastbare uitbetaling effectenregeling voor werknemer