Rechtspraak
De centrale vraag in dit kort geding in hoger beroep is wie dient te stellen en te bewijzen dat de geoefendheid en getraindheid van de brandweerlieden als gevolg van het te lang achter elkaar draaien van zondagsdiensten in gedrang komt, en derhalve aanleiding kan zijn de aangekondigde stakingen te verbieden.
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 6 lid 4 ESH (herzien) biedt de - geclausuleerde - mogelijkheid om het recht op collectieve actie te beperken. Dat deze bepaling in een concreet geval ruimte biedt om de (aangekondigde) actie te beperken is iets wat door de gemeente Amsterdam moet worden gesteld en onderbouwd. En wel - in dit geval - op de wijze zoals in een kort geding van toepassing is: de “gewone” regels voor stelplicht en bewijslastverdeling zijn daar immers niet (onverkort) van toepassing: de gemeente Amsterdam moest het in gedrang komen van de geoefendheid/getraindheid voldoende aannemelijk maken.
De rechtbank heeft het voorgaande niet miskend. Uit het vonnis waarvan beroep leidt het hof af dat de vakbonden volgens de rechtbank het belang van de door de gemeente Amsterdam gestelde noodzaak van oefenen en trainen te zeer hadden gebagatelliseerd en dat zij daardoor hetgeen de gemeente Amsterdam ter onderbouwing van het door haar gestelde in gedrang komen van de geoefendheid/getraindheid onvoldoende gemotiveerd hadden bestreden.