Rechtspraak
Werkneemster verzoekt aanpassing van haar arbeidsduur. De werkgever heeft dit geweigerd. Werkgever hanteert een zogenoemde Regeling Deeltijdarbeid. De regeling is met instemming van de OR tot stand gekomen. In de functie van AS is de ondergrens bepaald op 0,8 FTE (32 uren per week). Voor ervaren medewerkers hanteert gedaagde een ondergrens van 0,7 FTE (28 uren na drie jaar ervaring in de functie). Een verlaging tot 20 uur (zoals verzocht) past niet in het deeltijdmodel.
Ten aanzien van de vordering op zich heeft gedaagde aangevoerd dat zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen toewijzing van de vordering verzetten. Zij heeft aangevoerd dat deeltijdwerken gereguleerd is via een goed doordachte regeling die met instemming van de Ondernemingsraad tot stand is gekomen. Bij de totstandkoming daarvan heeft gedaagde groot belang gehecht aan commerciële slagkracht, continuïteit naar bedrijven en flexwerkers, slagvaardigheid en reactiesnelheid van de units, adequate aanwezigheid en bereikbaarheid van leidinggevenden of medewerkers met een grote verantwoordelijkheid c.q. senioriteit en het niet adequaat kunnen herbezetten van vrijgekomen uren. Eiseres heeft gesteld dat de hiervoor geformuleerde punten geen zwaarwegend bedrijfsbelang als bedoeld in de Wet Aanpassing Arbeidsduur opleveren.
Bij de totstandkoming van de WAA is het de bedoeling van de wetgever geweest dat een verzoek om vermindering van de arbeidsduur in beginsel gehonoreerd wordt. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de bepalingen van deze wet bestaat er slechts een kleine ruimte waarbinnen afwijzend beslist kan worden. Dit is slechts het geval als er sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang, in ieder geval indien de vermindering leidt tot ernstige problemen voor de bedrijfsvoering of de herbezetting van de vrijgekomen uren, op het gebied van veiligheid of van roostertechnische aard.
In de afwijzing op het verzoek van eiseres geeft gedaagde aan dat eiseres een leidinggevende functie heeft met een commerciële verantwoordelijkheid die met zich brengt dat de functie in niet minder dan 32 uren per week kan worden uitgeoefend. Gedaagde heeft haar verweer op dit punt vooralsnog niet onderbouwd of nader aangetoond. Het enkele feit dat dit in een door de Ondernemingsraad goedgekeurde regeling is vastgelegd, is onvoldoende. Bij een dergelijk verzoek zal per individueel geval bekeken moeten worden of er in dat specifieke geval sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. Niet gesteld noch gebleken is dat door gedaagde bij de afwijzing van het verzoek een individuele afweging is gemaakt. Ook een eventuele precedentwerking vormt in het toetsingskader van de WAA geen zwaarwegend bedrijfsbelang op grond waarvan het verzoek moet worden afgewezen. Ieder verzoek vergt immers een individuele beoordeling. Van belang is verder dat eiseres de functie reeds geruime tijd in minder dan de gestelde 32 uren per week verricht en dat niet gesteld noch gebleken is dat dit tot onoverkomelijke problemen heeft geleid.