Rechtspraak
Het geschil komt in hoofdzaak daarop neer dat Krips (ex-werkgever) betoogt, met een beroep op artikel 8 van de arbeidsovereenkomst, dat appellant alsnog het werknemersdeel van de pensioenpremie dient te betalen en appellant, met een beroep op artikel 9 van die overeenkomst, ten verwere aanvoert dat deze betaling van hem niet verlangd kan worden.
Het hof legt artikel 8 van de arbeidsovereenkomst zo uit dat appellant een pensioenbijdrage was verschuldigd overeenkomstig het pensioenreglement, gebaseerd op zijn feitelijke inkomen, terwijl het oude, voor 1 juli 1999 genoten inkomen de pensioengrondslag bleef vormen, met inachtneming van de laatste zinsnede van dat artikel. Krips heeft betoogd dat het niet de bedoeling was dat het netto-inkomen van appellant hoger was op het moment dat hij van de VUT gebruik maakte dan het inkomen dat hij kort daarvoor genoot. Het hof overweegt dat de hoge netto (aanvullende) VUT-uitkering het gevolg is van de koppeling die in de arbeidsovereenkomst is gelegd tussen de hoogte van het pensioen - dat op een hogere grondslag is gebaseerd dan het loon dat Krips genoot voordat hij van de VUT gebruik maakte - en de hoogte van de (aanvullende) VUT-uitkering. Deze koppeling is expliciet in de arbeidsovereenkomst neergelegd en is bij de sluiting daarvan door beide partijen beoogd. Dat Krips de situatie dat het nettopensioen ten gevolge van de hoge pensioengrondslag hoger zou kunnen zijn dan het laatst toegekende “loon” en dientengevolge ook de daaraan gekoppelde (aanvullende) VUT-uitkering hoger zou kunnen uitvallen dan dat loon niet voldoende heeft doordacht, acht het hof geen redenen om af te wijken van de tussen partijen gemaakte afspraken die zijn neergelegd in de arbeidsovereenkomst.