Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoring van de arbeidsverhouding. Het arbeidsconflict tussen partijen is ontstaan doordat een belangrijke klant van DKSH (werkgever) zich beriep op een boeteclausule, waarvan de nieuwe directie van DKSH kennelijk niet op de hoogte was. Vervolgens heeft deze nieuwe directie werknemer verweten dat hij ten aanzien van deze clausule eigenmachtig en bewust roekeloos was opgetreden. DKSH is daarbij zover gegaan dat zij aangaf het dienstverband met werknemer te willen beëindigen (waaromtrent zij het gehele personeel direct per e-mail informeerde) en de schade mogelijk op hem privé te willen verhalen. Volgens werknemer stond deze bepaling al sinds 2005 in de handelsovereenkomsten met Hornbach en werd hem ten onrechte een verwijt gemaakt. Thans vordert hij ontbinding met C=3.

De kantonrechter oordeelt dat de handelwijze van de huidige directie niet door de beugel kan. Op de werkgever rust een onderzoeksplicht welke zij niet lichtvaardig mag opvatten. Daarbij komt dat de houding van werkgever de verstoorde arbeidsrelatie heeft verergerd. Ontbinding wordt toegewezen met een vergoeding van 100.000. Habe nichts-verweer faalt.