Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Volgens werkneemster heeft het GEA ten onrechte art. 7 lid 1 onder e van de Landsverordening minimumloon uitgelegd dat de ‘attendency bonus’ deel uitmaakt van het loon en daarom volgens haar nog steeds verplicht is om het minimumloon te betalen. Hof geeft GEA gelijk dat werkgever aan verplichting heeft voldaan. Verder mocht werkgever beslissen om tijdens ziekte slecht betrekkelijk korte tijd het loon door te betalen. Wel is werkgever verschuldigd om de wettelijke verhoging ook over de vakantiedagen te betalen.

De grief van de werkgever tegen de ten onrechte overweging van het GEA dat de loonvordering tot maar 15% is gematigd treft geen doel. In het oordeel van het GEA dat de werkgever over hetgeen hij aan de werkneemster te laat heeft betaald de wettelijke verhoging (gematigd tot 15% van het achterstallige loon) verschuldigd is, ligt besloten het oordeel dat de te late betaling, in de woorden van artikel 7A:1614q BW, aan de werkgever is toe te schrijven, in elk geval ten dele. Dit oordeel is juist. De werkgever kon in redelijkheid, in aanmerking genomen de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Landsverordening Minimumlonen en de Vakantieregeling 1949, die hij geacht wordt te kennen, niet menen dat hij over de vakantiedagen de “attendancy bonus” niet verschuldigd was. Slechts daarover wordt de gematigde wettelijke verhoging toegewezen.