Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werkneemster is op 1 januari 1987 als apothekersassistente bij Azivo in dienst getreden. Per 1 juli 2002 verrichtte werkneemster geen avond- en nachtdiensten meer in verband met de aanvaarding per die datum van een dienstbetrekking voor nachtdiensten bij Bronovo Apotheek. In verband met het verrichten van nachtdiensten bij Bronovo Apotheek en het treffen van voorbereidingen voor een eigen cateringonderneming in exotische hapjes was werkneemster voornemens haar dienstverband bij Azivo op te zeggen. Bij brief van 18 juli 2002 zegt werkneemster de arbeidsovereenkomst op tegen 1 september 2002. Azivo aanvaart deze opzegging bij schrijven van 1 augustus 2002. Op 29 juli 2002 werd door Bronovo Apotheek het dienstverband met werkneemster binnen de proeftijd opgezegd. Werkneemster verzoekt daarom Azivo de opzegging ongedaan te maken. Azivo heeft dit geweigerd.

Werkneemster vordert in eerste aanleg onder meer een verklaring voor recht dat werkgever in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld en dat de opzegging van werkneemster nietig is. Kort samengevat oordeelde de kantonrechter dat uit de getuigenverklaringen niet is gebleken dat werkneemster op 18 juli 2002 onvrijwillig en onder dwang van Azivo heeft besloten haar dienstverband met Azivo per 1 september 2002 te beƫindigen. Volgens de kantonrechter valt verder niet in te zien waarom Azivo zich niet als een goed werkgever zou hebben gedragen door de opzegging van het dienstverband achteraf niet ongedaan te willen maken en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat Azivo zich schuldig heeft gemaakt aan slecht werkgeverschap. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en overweegt onder meer dat - indien bewezen - de enkele schending van het goed werkgeverschap (7:611 BW) niet tot nietigheid van de opzegging leidt. De stelling dat van Azivo als goed werkgever mocht worden verwacht dat zij de opzegging van werkneemster als nietig danwel als een vergissing van haar zou beschouwen, stuit af op 's hofs niet rechtens onjuiste, noch onbegrijpelijke oordeel dat het aan de werkgever is om na aanvaarding van een weloverwogen opzegging van een werknemer te beslissen om de werknemer op zijn verzoek terug in dienst te nemen. Alsdan wordt immers een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, waartoe beide partijen bereid moeten zijn (rov. 8, zie ook rov. 2.8). Dat Azivo bij haar beslissing geen rekening heeft gehouden met de gestelde wilsgebreken, stuit af op het tevergeefs bestreden oordeel van het hof dat van dwaling geen sprake is (zie nrs. 4.10-4.11) en op de eveneens tevergeefs voorgestelde klachten over bedrog of misbruik van omstandigheden (vgl. nr. 4.12).

In beroep in cassatie komt werkneemster met een aantal grieven op tegen het arrest van het hof. De A-G concludeert tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt in gelijke zin (81 RO).