Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer was in loondienst werkzaam bij Excellent, die hem als uitzendkracht had tewerkgesteld bij Ebrex. Daar is hem op 6 maart 1996 (op het terrein van Seaport Terminals BV aan de Waalhaven te Rotterdam) een ernstig (bromfiets)ongeval overkomen. Bij inmiddels onherroepelijke uitspraak (in de hoofdzaak) (HR 4-1-2002, NJ 2002/557) is Excellent als (formele) werkgever aansprakelijk geacht voor de uit dit ongeval voortvloeiende materiële en immateriële schade van werknemer. Excellent heeft Ebrex (als materiële werkgever) opgeroepen in vrijwaring en veroordeling gevorderd van Ebrex om aan Excellent te betalen al datgene waartoe Excellent in de hoofdzaak ten behoeve van werknemer is veroordeeld. In het thans bestreden vonnis (in de vrijwaringszaak) heeft de rechtbank Rotterdam de regresvordering van Excellent op Ebrex afgewezen.

In hoger beroep betwist Ebrex dat de ABU-voorwaarden op haar rechtsrelatie met Excellent van toepassing is. De stelling wordt verworpen. Vervolgens betwist Ebrex dat de inhoud van artikel 6a ABU-voorwaarden een regresrecht op haar bewerkstelligt. Het hof overweegt als volgt. Blijkens de bewoordingen van dit artikel is de inlener (in casu Ebrex) ook jegens het uitzendbureau (in casu Excellent) (evenals tegenover de werknemer) gehouden zijn zorgverplichtingen van (thans) art. 6:658 lid 1 BW (voorheen 7A:1638x BW) na te komen. Bij niet nakoming hiervan is inlener tegenover het uitzendbureau verplicht tot vergoeding van de schade aan de inlener (behoudens thans niet aan de orde zijnde uitzonderingen). Daarnaast vrijwaart de inlener het uitzendbureau tegen aanspraken op grond van het niet nakomen van bedoelde zorgverplichting. Het voorgaande betekent onmiskenbaar dat Ebrex op grond van dit artikel Excellent in ieder geval dient te vrijwaren tegen aanspraken zoals in casu die van de werknemer (zie ook cvr 3, mvg 14 en mva in inc appel 2). Nu de aanspraken van [de werknemer] tegenover Excellent bovendien hebben geleid tot een inmiddels onherroepelijke uitspraak (zie r.o 2), waarbij Excellent is veroordeeld tot schadevergoeding, biedt deze bepaling (met name de derde alinea) reeds hierom een deugdelijke grondslag voor de regresvordering van Excellent. De andersluidende uitleg van Ebrex (cvd 7 en mva, tevens mvg in inc appel, 23), inhoudende dat uit de tekst van art. 6a Abu-voorwaarden volgt dat een vrijwaring pas aan de orde is indien komt vast te staan dat Ebrex de in de eerste alinea genoemde zorgverplichtingen niet is nagekomen, vindt juist geen steun in de bewoordingen van deze bepaling. Blijkens de tekst van de derde alinea staat de gehoudenheid van de opdrachtgever om het uitzendbureau te vrijwaren immers los van de vraag of (is komen vast te staan dat) de opdrachtgever al dan niet is tekortgeschoten in de zin van art. 7A: 1638x BW. Ebrex heeft althans niet toegelicht waarom haar van de duidelijke tekst afwijkende uitleg dient te gelden, terwijl zij evenmin (andere) feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waarom haar uitleg desondanks dient te prevaleren (zie ook HR 20/2-04, NJ 2005/493).

Beroep van Ebrex op artikel 6:2 jo. 6:248 BW wordt verworpen.