Rechtspraak
Werknemer is op 1 september 1989 in dienst getreden bij het Centrum voor Beroepsoriƫntatie en Beroepsoefening (CBB), dat ressorteerde onder de Gemeente Heerlen. In 1998 is het CBB geprivatiseerd en is werknemer overgegaan naar gedaagde. Vanaf 2000 is werknemer regelmatig uitgevallen wegens ziekte. In 2007 wordt zijn arbeidsovereenkomst met toestemming van de CWI opgezegd. Volgens werknemer is bij de opzegging de onjuiste opzegtermijn in acht genomen en is de opzegging tevens kennelijk onredelijk.
Het eerste geschilpunt tussen partijen betreft de duur van het dienstverband. Werknemer stelt zich op het standpunt dat het dienstverband op 1 september 1989 is ingegaan. Volgens CBB is dat op 1 september 1998. Voor de beoordeling van de vraag of de Richtlijn 2001/23 EG betreffende het behoud van rechten van werknemers bij overgang van onderneming en artikel 7:662 e.v. BW van toepassing zijn op een medewerker is bepalend of de positie van die medewerker geregeld is in de Ambtenarenwet. Is dat het geval, dan valt de desbetreffende medewerker niet onder artikel 7:662 e.v. BW (Handelingen Tweede Kamer 2000-2001, 27 469 nr. 3 pag 9). Op dit punt zijn nadere inlichtingen nodig. De kantonrechter zal een comparitie gelasten, bij welke gelegenheid werknemer verificatoire bescheiden terzake zijn rechtspositie tot 1 augustus 1998 in geding dient te brengen.
CBB verwijst naar het Sociaal Statuut . Daaruit blijkt volgens CBB dat de gemeente Heerlen alle rechten van haar medewerkers in 1998 heeft afgekocht, c.q. afgewikkeld middels een terugkeerregeling, een wachtgeldregeling en een eenmalige afkoopsom, ook ingeval van werknemer. Daarmee is volgens CBB de diensttijd van werknemer bij de Gemeente Heerlen volledig afgekocht, althans in elk geval voor wat betreft de vaststelling van de anciƫnniteit. Ook op dit punt heeft de kantonrechter nader informatie nodig. Volgt aanhouding van de zaak.