Rechtspraak
Geschil tussen een Broeder en de Rooms-katholieke kerk. De Broeder stelt zich mede op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. ort en zakelijk weergegeven wijst hij daartoe op de volgende aspecten. Er is sprake van een instructiebevoegdheid die door gedaagden gedurende vele jaren actief is ingevuld. Gedaagden hebben vele werkgeversbevoegdheden uitgeoefend, zoals het bepalen van vakantie en het aanwijzen van de werkplek. Loon is uitgekeerd in de vorm van kost en inwoning, hetgeen is toegestaan op grond van artikel 7:617 lid 1 sub d BW. Inkomsten die hij bij derden verdiende, werden afgedragen aan de Congregatie. Met zijn toetreding tot de Congregatie is beoogd dat hij werkzaamheden zou verrichten om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Congregatie. Deze werkzaamheden vertegenwoordigen een waarde. De Congregatie heeft voorzieningen getroffen in geval van ziekte en ouderdom van haar broeders. Hij verwijst naar jurisprudentie waaruit blijkt dat veelvuldig tot het bestaan van een arbeidsovereenkomst is geconcludeerd ingeval van leden van kerkgemeenschappen. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De rechtsverhouding tussen werknemer en de Congregatie is er een van zuiver kerkrechtelijke aard die veel meer omvat dan een arbeidsovereenkomst. Het is niet mogelijk de arbeidsrechtelijke aspecten los te zien van deze religieuze verstandhouding. Zie hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.12. De gezagsverhouding is met name van religieuze aard en raakt het wezen van de toetreding tot de Congregatie als onderdeel van de Rooms-Katholieke kerk. werknemer heeft inderdaad nooit als voorganger gewerkt. De arbeid wordt niet geldelijk beloond, maar de revenuen komen toe aan de Congregatie. Dit is gedurende een aantal jaren anders geweest vanwege de overeenkomst uit 1984, maar aangaande de werkzaamheden van werknemer in Ghana vanaf 1989 tot de wegzending geldt dat deze ten behoeve van de Congregatie zijn verricht en is gebleken dat hij daarvoor uitsluitend kost en inwoning ontving. Voor zover werknemer zijn stellingen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst baseert, dient hij in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Wel onderschrijft de kantonrechter de mening van werknemer dat er sprake is van een overeenkomst sui generis. Niet kan worden uitgesloten dat het lidmaatschap van de Congregatie tevens een rechtsverhouding omvat die civielrechtelijk kan worden gedefinieerd. Daarvoor pleit dat er sprake is van een zeer langdurig lidmaatschap, te weten van 15 augustus 1962 tot 26 januari 2007. Dit lidmaatschap is geƫindigd op initiatief van de Congregatie en onder protest van werknemer. De Congregatie heeft voor haar leden voorzieningen getroffen in geval van ziekte en ouderdom, bestaande uit voorzieningen in natura. Duidelijk is dat voor werknemer als ex-broeder geen (sociale) voorzieningen zijn getroffen bij gelegenheid van de wegzending. Bovendien geldt dat een besluit tot wegzending dermate ongebruikelijk is dat van een individuele broeder redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij daarvoor zelf voorzieningen treft, voorzover hij daartoe al de mogelijkheden zou hebben, gelet op de gelofte van armoede. Gedaagden kunnen door de overheidsrechter te respecteren redenen hebben gehad om tot wegzending van werknemer te besluiten (zie hiervoor r.o. 2.13. en 2.14.). Dit neemt echter niet weg dat beoordeeld dient te worden of de wegzending niet tot een onredelijke financiƫle situatie voor werknemer heeft geleid die gedaagden zich hadden moeten aantrekken. Voor de beoordeling hiervan zou enigszins kunnen worden aangesloten bij het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 sub b BW.
Ten aanzien van de schadevergoeding wordt op nadere zitting bepaald. Volgt aanhouding van de zaak.