Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werkgever (Stegeman) is in een tussenarrest opgedragen de veronderstelde causaliteit tussen de schade bij werkneemster (RSI) en de werkzaamheden te ontkrachten. In dit bewijs is werkgever niet geslaagd. De enkele stelling dat RSI mede door privéactiviteiten of anatomische factoren kan zijn veroorzaakt, is onvoldoende onderbouwd om als voldoende tegenbewijs te fungeren. Als gevolg hiervan is werkgever aansprakelijk, tenzij hij kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Hieromtrent merkt het hof het volgende op. Werkneemster verricht monotone arbeid. Op grond van artikel 3 Arbowet is werkgever verplicht zijn werk zodanig in te richten dat werknemers geen schade door - monotone - werkzaamheden oplopen. Hieraan doet niet af het feit dat medewerkers het inherent aan het werk kunnen achten, dat het werk lichamelijk belastend is, vooral door het staande, kortcyclische en lopende band gebonden karakter (zoals volgt uit de samenvatting en conclusies van de PBGO en PAGO van oktober 1999). Het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie zal ertoe leiden dat medewerkers de lichamelijke belasting eerder inherent aan het werk gaan beschouwen en minder snel over hun arbeidsomstandigheden bij hun werkgever zullen klagen. Werkgevers zullen hiermee rekening moeten houden en zonodig werknemers daarop attent (blijven) maken. Het verweer van werkgever dat de organisatie van het werk en financiële middelen hem niet in staat stelde adequate maatregelen te treffen, treft geen doel. Daarnaast is werkgever te kort geschoten in zijn voorlichting en verlening van instructies. Eerst nadat werkneemster 8 jaar in dienst was bij werkgever heeft er een instructie plaatsgevonden. Daarbij komt dat uit een aantal RI&E-rapportages blijkt dat een plan van aanpak op een aantal punten verbetering of opstelling verdiende. Het hof oordeelt dan ook dat werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden.