Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer is op staande voet ontslagen wegens verduistering. Hij zou hogere bedragen bij klanten in rekening hebben gebracht dan de omzetstaten verantwoordde. Werknemer heeft dit niet ontkend. Het verschil stak hij in eigen zak, naar hij stelt omdat vijftien jaar eerder was afgesproken dat hij zo mocht handelen om een bedrag aan “vakantiegeld” over te houden. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat het onttrekken van gelden aan de omzet verduistering is en een dringende reden oplevert, tenzij de door werknemer gestelde afspraak zou bestaan. Nu werkgever deze heeft ontkend, moet deze door werknemer worden bewezen. Een daarop gericht specifiek bewijsaanbod heeft hij evenwel niet gedaan. De loonvordering wordt afgewezen.

Tegen dit oordeel stelt werknemer beroep in cassatie in. Volgens werknemer heeft het of onvoldoende rekenschap gegeven van ‘alle omstandigheden van het geval’, meer in het bijzonder de geringe surplussen in relatie tot de hoge leeftijd van werknemer. Daarnaast levert het te hoog berekenen van de prijs aan klanten, geen verduistering op. De A-G acht beide punten ontoereikend. Volgens hem heeft het hof wel degelijk rekenschap gegeven van ‘alle omstandigheden’ en moet met name de lange duur (bijna 15 jaar) van de gepleegde verduistering zwaar aan werknemer worden aangerekend. Ten aanzien van de verduistering merkt de A-G op dat het hof hier geen juridisch technisch begrip heeft bedoeld, maar enkel tot uitdrukking heeft willen brengen dat werknemer gelden die hem niet toekwamen heeft onttrokken aan werkgevers kas. De A-G concludeert tot verwerping van beroep. De Hoge Raad oordeelt tot verwerping van beroep onder verwijzing naar 81 RO.