Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer (51 jaar) is op 22 juni 1998 bij Vreeken in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO voor het bouwbedrijf van toepassing. Vreeken heeft de arbeidsovereenkomst met werknemer bij brief van 8 augustus 2006 per 18 november 2006 opgezegd. Werknemer heeft op 1 maart 2007 de verjaringstermijn voor een kennelijk onredelijk ontslagprocedure gestuit. Bij brief van 26 juli 2007 herhaalt werknemer deze stuitingshandeling. De centrale vraag is of sprake is van een rechtsgeldige stuitingshandeling.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Gelet op de wederzijdse standpunten moet de vraag worden beantwoord of de verjaring op grond van het bepaalde bij artikel 3: 317 lid 1 BW is gestuit, dan wel of die stuiting moet plaatsvinden op de wijze als voorgeschreven in het tweede lid van artikel 3:317 BW. Anders dan Vreeken is de kantonrechter van oordeel dat de stuiting van de onderhavige vordering kan geschieden op de wijze als vermeld in artikel 3:317 lid 1 BW. De onderhavige vordering tot schadevergoeding is immers een vordering tot nakoming van een verbintenis in de zin van dat artikel. Bij brief van 1 maart 2007 heeft de gemachtigde van werknemer de verjaringstermijn van zes maanden gestuit. Deze brief is een schriftelijke mededeling waarin namens werknemer ondubbelzinnig het recht op nakoming wordt voorbehouden. Het was voor Vreeken daarom vanaf dat moment duidelijk dat zij er rekening mee moest houden in een procedure te worden betrokken en dat zij daarom de beschikking moest houden over haar gegevens en bewijsmateriaal. Deze stuiting bracht met zich dat op 2 maart 2007 een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Werknemer is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.

De kantonrechter acht voorts sprake van een kennelijk onredelijk ontslag omdat werkgever geen vergoeding aan werknemer heeft gegeven, geen poging heeft gedaan werknemer bij derden onder te brengen en geen rekenschap heeft gegeven van de omstandigheden van werknemer (leeftijd en arbeidsmarktpositie). De schadevergoeding wordt op €30.000 begroot.

(Red.: Zie ook HR 27 juni 2008, JIN 2008/519 m.nt. Zondag)