Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

De Eik is een orthopedagogisch centrum voor kinderen en jongeren met een licht verstandelijke handicap. Zij biedt ondersteuning en begeleiding en behandeling, ook in de vorm van opname in gezinshuizen, aan kinderen en hun ouders. Werknemers X en Y (echtgenoten) zijn op 1 juni 1995 bij De Eik in dienst getreden in de functie van gezinshuisouders. Zij moeten in het kader van hun functie kinderen opvangen en onderbrengen in een huis van De Eik. In de arbeidsovereenkomst staat opgenomen dat zij slechts eenmaal per vier weken een weekend vrijaf hebben. In 2005 is het echtpaar overspannen geraakt als gevolg van onder meer werkdruk en andere problematiek, waarna een soort time-outperiode van ongeveer acht maanden is ingelast. Daarna is de werknemer X wederom uitgevallen. Volgens het UWV is te weinig aan re-integratie gedaan. Thans verzoekt De Eik ontbinding van de arbeidsovereenkomsten met werknemers.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Volgens de rechter ligt de vraag voor of De Eik het recht toekomt het echtpaar onveranderd te houden aan hetgeen is overeengekomen, of dat van haar in het kader van goed werkgeversschap verlangd zou mogen worden dat zij in elk geval voor deze werknemers de overeenkomst wijzigt in de door hen gewenste zin en zoals dat door de kantonrechter tijdens de eerste zitting als proefperiode in overweging is gegeven. De Eik mag het echtpaar aan die overeenkomsten houden, tenzij sprake zou zijn van zodanig gewijzigde omstandigheden dat een dergelijk onverkort vasthouden in strijd zou komen met de redelijkheid en billijkheid dan wel slecht werkgeverschap zou betekenen. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechter geen sprake. Zelfs al zou het zo zijn dat de kinderen doordeweeks vaker thuis zijn, waardoor de gezinshuisouders minder vaak samen alleen zouden zijn, dan is dat niet een omstandigheid die voornoemde strijd zou opleveren of het vasthouden aan de inhoud van de overeenkomst tot slecht werkgeverschap zou maken. Er is vooreerst niet gesteld of gebleken dat De Eik zelf invloed heeft op het meer thuis zijn van de kinderen, terwijl bovendien dat meer thuis zijn niet als zodanig bijzonder of als een zodanige taakverzwaring kan worden gezien dat daartegenover een extra vrij weekend zou moeten staan. Daarbij komt nog het volgende. Honorering van hun verzoek door De Eik zou een precedent scheppen en daar zou, zo volgt uit de overgelegde berekening, een prijskaartje hangen. Daar wenst De Eik niet aan te voldoen.

Met De Eik is de kantonrechter de overtuiging toegedaan dat de duur van het gezinshuisouderschap (ruim 13 jaar) en het onvermijdelijk vorderen van de leeftijd van het echtpaar, zomede de periodes van arbeidsongeschiktheid, hebben geleid tot de afgenomen mogelijkheid voor hen om vrijwel voortdurend voor alle geplaatste kinderen beschikbaar te zijn. Volgens de kantonrechter is sprake van gewijzigde omstandigheden welke een ontbinding noodzaken. De kantonrechter ontbindt per 1 januari 2009 en kent aan werknemers ieder toe een vergoeding groot € 69.500 bruto voor het geval de thans bij hen verblijvende kinderen met hen mee zullen verhuizen danwel een vergoeding voor een ieder groot € 86.875 bruto voor het geval die kinderen niet met hen meegaan. Indien de kinderen meegaan maken werknemers immers aanspraak op een PGB.