Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werkneemster (56 jaar) is in 1971 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Samskip in de functie medewerkster algemene dienst. In verband met een grootschalige reorganisatie heeft Samskip eenzijdig (zonder representatieve vakbonden of ondernemingsraad) een sociaal plan opgesteld. Daarin stond opgenomen dat boventallige werknemers aanspraak maakten op een vergoeding conform de kantonrechtersformule met C=0,2. Indien werknemers akkoord zouden gaan met beëindiging met wederzijds goedvinden (in de vorm van een pro formaontbinding), dan maakten zij aanspraak op een vergoeding met C=0,7. Indien men weigerde een nieuwe functie binnen het bedrijf te aanvaarden dan volgde ontslag zonder vergoeding.

Werkneemster wordt boventallig verklaard en een passende functie voor werkneemster wordt binnen Samskip niet gevonden. Werkneemster weigert mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband. Met toestemming van de CWI wordt de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 30 april 2008. Werkneemster is vervolgens een kennelijk onredelijk ontslagprocedure gestart. De kantonrechter achtte het ontslag niet kennelijk onredelijk. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat naar vaste rechtspraak bij de beoordeling of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking dient te nemen (HR 15 februari 2008, NJ 2008, 111). Uit de wet volgt dat daarbij een aan de werknemer toe te kennen vergoeding als voorziening voor het verlies van de dienstbetrekking in aanmerking dient te worden genomen. Het hof verwijst naar zijn op 14 oktober 2008 gewezen arresten (LJN BF7002, BF6720, BF6790, BF6960, BF7077, BF8122 en BF8136) in zaken waarin vergoedingen gevorderd zijn op grond van kennelijk onredelijk ontslag. In deze arresten wordt overwogen dat het hof voortaan zal uitgaan van, kort gezegd, de uitkomst van de kantonrechtersformule, verminderd met 30%. Daarbij wordt door middel van de C-factor van de kantonrechtersformule rekening gehouden met voor de hoogte van de vergoeding relevante omstandigheden. Het hof zal in deze zaak overeenkomstig de rechtsoverwegingen 5.2 en 5.3 van eerstgenoemd arrest recht doen. Toepassing van de kantonrechtersformule en de daarbij te hanteren uitgangspunten leidt in deze zaak tot het volgende oordeel. Indien het ontslag - zoals in dit geval - het onvermijdelijke gevolg is van een noodzakelijke en gerechtvaardigde bedrijfsreorganisatie, dient in beginsel te worden uitgegaan van een factor C = 1, tenzij bijzondere omstandigheden aan de kant van een van partijen tot aanpassing zouden nopen.

In dit geval acht het hof de omstandigheid dat werkneemster aan epilepsie lijdt, waardoor zij niet in aanmerking is gekomen voor een functie waarvoor een rijbewijs noodzakelijk was, waarvoor zij voor het overige wel geschikt was, onvoldoende om de C-factor te verhogen. Deze ziekte is een omstandigheid, waarvan de gevolgen in haar risicosfeer liggen. De door werkneemster nog aangevoerde bijzondere omstandigheid dat zij, in vergelijking met de andere ontslagen werknemers, een bijzonder lang dienstverband heeft, is reeds in de zogenaamde A-factor van de kantonrechtersformule verdisconteerd.

Uit de door Samskip overgelegde bescheiden met betrekking tot de financiële situatie van het bedrijf, waaruit blijkt dat van negatieve bedrijfsresultaten sprake was, valt weliswaar de noodzaak tot kostenbesparing en inkrimping van het personeelsbestand af te leiden, maar die stukken geven, zonder behoorlijke toelichting, die ontbreekt, geen inzicht in haar (maximale) financiële mogelijkheden voor het treffen van afvloeiingsregelingen voor de - beperkte - groep werknemers die voor ontslag in aanmerking kwam, door financiering uit eigen of extern aan te trekken middelen. Het hof zal daarom aan het “habe wenig verweer” voorbij gaan. Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat aan werkneemster een schadevergoeding dient te worden toegekend gelijk aan 70% van de kantonrechtersformule, waarbij de C-factor door het hof op 1 wordt bepaald.

Volgt vernietiging vonnis Kantonrechter Delft.