Rechtspraak
Werknemer is op 4 januari 1988 bij Bot Bouw in dienst getreden, en was laatstelijk werkzaam als leidinggevende technische dienst. Hij is vanaf 5 april 2004 arbeidsongeschikt, waardoor de loondoorbetalingsverplichting voor Bot Bouw is geëindigd op 5 april 2006. In die periode is werknemer in het kader van re-integratie in het tweede spoor gere-integreerd bij Compass, een timmerfabriek. Vanaf 6 april 2006 heeft werknemer een uitkering ontvangen op grond van de WIA. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met ingang van 1 januari 2007 door de kantonrechter te Alkmaar ontbonden, bij beschikking van 22 december 2006; waarbij een vergoeding aan werknemer is toegekend van € 35.000. Thans vordert werknemer achterstallig loon wegens volgens hem ten onrechte opgelegde loonsancties (opschortingen van loon).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Ten aanzien van de eerste loonsanctie heeft de werkgever (Bot Bouw) zich schuldig gemaakt aan het niet onverwijld in kennis stellen van werknemer. Dit moet wel op grond van artikel 7:629 lid 3 sub c jo. lid 7 BW. De loonvordering over deze periode wordt toegewezen. Ten aanzien van de tweede loonsanctie oordeelt de kantonrechter dat werknemer wel degelijk passend arbeid heeft geweigerd te verrichten. De loonsanctie was derhalve terecht. Met betrekking tot de subsidiair door werknemer aangevoerde grond, namelijk dat de loonsanctie niet opgelegd had mogen worden bij gebrek aan toestemming van het UWV, wordt in lijn met hetgeen Bot Bouw hieromtrent heeft gesteld, overwogen dat het toestemmingsvereiste te zien is als een dode letter gelet op de door Bot Bouw aangehaalde Memorie van Toelichting, de interpretatie door het UWV en het feit dat het toestemmingsvereiste met ingang van 1 januari 2007 uit de wet is geschrapt. Op grond van bovenstaande wordt geoordeeld dat Bot Bouw voorbij mocht gaan aan het toestemmingsvereiste. Mitsdien treft het subsidiair aangevoerde geen doel. Deze vorderingen worden derhalve afgewezen.