Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

De kern van het geschil betreft de vraag of werknemer aanspraak heeft op een aanvulling op zijn prepensioenuitkering, dewelke zijn werkgever met Hibin is overeengekomen. De kantonrechter oordeelt als volgt. Met ingang van 1 januari 2006 zijn prepensioenregelingen in beginsel niet langer fiscaal gefacilieerd. Alleen als het overgangsrecht bij de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling van toepassing is, kan op prepensioenregelingen nog fiscale facililiering van toepassing zijn. Het overgangsrecht voor (tijdelijke) prepensioenregelingen is opgenomen in artikel 38d van de Wet op de loonbelasting 1964. Op grond van artikel 38d van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel als gevolg van het genoemde amendement Kamerstukken II 2004/2005, 29 760, nr. 30) is komen te luiden, is een van de voorwaarden om ook na 31 december 2005 de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw in een zogenoemde prepensioenregeling voort te zetten. Het gaat hierbij om (tijdelijke) prepensioenregelingen in de zin artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel tot en met 31 december 2004 luidde. De genoemde mogelijkheid om de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw in een prepensioenregeling voort te zetten geldt uitsluitend voor werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt. Uitgangspunt hierbij voor Minister Geus was dat de aanspraken die vóór 1 januari 2006 zijn opgebouwd worden gerespecteerd (ongeacht of de desbetreffende regelingen de mogelijkheid van deeltijdpensioen kennen en ongeacht de leeftijd van de werknemer) ( zie handelingen Tweede Kamer vergaderjaar 2005-2006, Aanhangsel 2243).

De wetswijziging per 1 januari 2006 heeft niet tot gevolg dat de overeenkomst - zoals Hibin betoogt - rechtskracht ontbeert of nietig zou zijn omdat de hieruit voortvloeiende verplichtingen voor Hibin in strijd zouden zijn met (nieuwe) wetgeving. Immers, pensioenopbouw in een prepensioenregeling was nog steeds mogelijk maar slechts voor werknemers van 55 jaar en ouder fiscaal gefacilieerd. Daar komt bij dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever was om bestaande rechten te respecteren. Uit de afspraken die de partijen in de Handel in Bouwmaterialen hebben gemaakt, blijkt dat dit uitgangspunt is gerespecteerd. Immers, afgesproken is dat uittreden op 62 jarige leeftijd tot 1 juli 2006 mogelijk blijft en dat de aanvullingsregeling op werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1955 van toepassing blijft. Vast staat voorts dat het pensioenreglement op 1 januari 2006 nog niet was gewijzigd. De nieuwe pensioenregelingen zijn nadien met terug werkende kracht ingevoerd. Op het moment dat de nieuwe regelingen gereed waren, had werknemer reeds besloten om gebruik te maken van de prepensioenregeling en was hem een prepensioenuitkering met aanvulling toegekend. Hoewel partijen in de handel in bouwmaterialen er kennelijk geen bezwaar in zagen om de regeling met terugwerkende kracht te laten ingaan, laat dit onverlet dat de aanspraken van werknemer gerespecteerd moeten worden. Immers, het met terugwerkende kracht wijzigen van zijn rechten is niet alleen in strijd is met het beginsel van rechtzekerheid maar tevens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daar komt bij dat Hibin de voor 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken dient te respecteren.

Uit het voorgaande volgt dat Hibin haar verplichting tot uitkering van de overeengekomen aanvulling op de prepensioenuitkering jegens werknemer dient na te komen.

  • Wetsartikelen: 38a Wet loonbelasting 1964
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: Bedrijfstakpensioenfonds, Vrijwillig prepensioen, Wetswijziging en Geldigheid overeenkomst