Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Er wordt opnieuw een beroep op het Hof gedaan in een bittere rechtsstrijd betreffende de bescherming van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in Griekse overheidsdienst. De onderhavige zaak draait evenwel rond een probleem dat in de tot nog toe behandelde zaken Adeneler en Vassilakis hoogstens kort is aangestipt, namelijk of de in Griekenland geldende bepalingen inzake arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de openbare sector het in het gemeenschapsrecht vastgestelde verslechteringsverbod schenden. Het belang van de aan het Hof gevraagde uitlegging van dit verbod, is zeker en vast niet tot Griekenland beperkt. In geding is met name de Griekse regeling krachtens welke in de openbare sector arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd niet mogen worden omgezet in arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd. Deze regel is thans zelfs in de Griekse grondwet verankerd. De verwijzende rechter en enkele procespartijen gaan er evenwel van uit dat de oude rechtstoestand in Griekenland voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd veel gunstiger was dan de huidige. Zij betwijfelen derhalve, of de nieuwe rechtstoestand verenigbaar is met het gemeenschapsrecht en met name met het verslechteringsverbod.Zelfs indien het nationale recht reeds in gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik als bedoeld in clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - in bijlage bij richtlijn 1999/70/EG - voorziet, staat het de lidstaten vrij regelingen op het vlak van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd vast te stellen, voor zover deze in overeenstemming zijn met alle vereisten van gemeenschapsrecht.

De A-G concludeert dat de werkingssfeer van het verslechteringsverbod krachtens clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zich niet enkel uitstrekt tot de bescherming van werknemers tegen misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd. Een nationale regeling waarmee enkel een specifieke maatregel ter bescherming van werknemers wordt afgeschaft of afgezwakt, valt niet onder het verbod van clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, tenzij daardoor het algemene niveau van bescherming van de werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in zijn geheel wordt verlaagd. De afschaffing of de verzwakking van een sanctie voor misbruik van arbeidsovereenkomsten of ?verhoudingen voor bepaalde tijd met betrekking tot een bepaalde categorie van werknemers in tijdelijke dienst, is niet in strijd met clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, indien deze wordt gecompenseerd door een gelijktijdige versterking van de maatregelen ter voorkoming van misbruik. Op de lidstaten blijft evenwel de verplichting rusten, voor het geval van misbruik sancties in te voeren dan wel te behouden die doeltreffend en evenredig zijn en afschrikkende werking hebben.

Wanneer een lidstaat in voorschriften van zijn nationale recht objectieve redenen in de zin van clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vastlegt, moeten de nationale instanties binnen hun respectievelijke bevoegdheidssfeer voor elk concreet geval een richtlijnconforme toepassing van deze bepalingen waarborgen, zodat misbruik door opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd op doeltreffende wijze kan worden voorkomen.

De raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd staat niet in de weg aan een nationale regeling krachtens welke de omzetting van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd in de openbare sector verboden is, tenzij het nationale recht in de betreffende sector niet voorziet in andere doeltreffende maatregelen ter voorkoming, en in voorkomend geval bestraffing, van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In het kader van zijn verplichting tot richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht dient de nationale rechter alle noodzakelijke maatregelen te treffen om te allen tijde te kunnen waarborgen dat de door richtlijn 1999/70 voorgeschreven resultaten worden bereikt en de gevolgen van eventuele schendingen van het gemeenschapsrecht ongedaan worden gemaakt. Daartoe moet hij ten volle gebruik maken van de beoordelingsvrijheid die het nationale recht hem toekent.

  • Wetsartikelen: 7:668a BW, 5 Richtlijn 1998/70 en 8 lid 3 Richtlijn 1999/70
  • Onderwerpen: Ketenregeling (lid 1)
  • Trefwoorden: Bepaalde tijd, Adeneler, Verslechteringsverbod, Richtlijnconforme uitleg, Doeltreffende maatregelen en Verbod om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd onder omstandigheden toegestaan