Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werkneemster (51 jaar), is sinds 9 oktober 1995 bij Van den Hove in dienst, laatstelijk in de functie van administratief medewerkster. De arbeidsovereenkomst wordt met toestemming van de CWI per 1 november 2008 opgezegd wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Werkneemster verzoekt tijdens de opzegtermijn ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding met C=1,5. Werkgever stelt zich op het standpunt dat de weg van artikel 7:681BW (kennelijk onredelijke opzegging) moet worden gevolgd. Het instellen van een ontbindingsverzoek is geen verkapt appel van de beslissing van het CWI.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het indienen van het verzoek met het enige doel een vergoeding te verkrijgen maakt verzoekster niet per definitie tot “gelukszoeker”. Daarbij is van belang dat de beëindiging van het dienstverband het gevolg is van de wens van Van den Hove om haar bedrijf te reorganiseren, met als gevolg het sluiten van de vestiging te Purmerend en het vervallen van de functie van werkneemster. Dit zijn omstandigheden die geheel en al voor risico van Van den Hove komen. Gezien het lange dienstverband en de kansen van werkneemster op de arbeidsmarkt, die gezien haar gezondheid en leeftijd niet erg hoog kunnen worden ingeschat, zou van Van den Hove mogen worden verwacht dat zij een billijke vergoeding aan werkneemster zou hebben toegekend. Niet duidelijk is op grond waarvan werkneemster haar aanspraken op zo'n vergoeding uitsluitend zou kunnen verwezenlijken middels een kostbare procedure als bedoeld in artikel 7:681 BW.

Het verzoek zal dan ook worden toegewezen in die zin dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per heden onder toekenning van een vergoeding ten bedrage van € 41.472,00 bruto, welke de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden als billijk oordeelt.