Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Het gaat in deze zaak om de vraag of werkgever jegens de Stichting gehouden is tot betaling van Vut-bijdragen ingevolge de Vut-CAO. Werkgever is van mening dat dat niet het geval is, en de kantonrechter en het hof zijn haar daarin gevolgd, aangezien naar hun oordeel die CAO blijkens de in art. 1a lid 2 opgenomen algemeen verbindend verklaarde werkingssfeerbepaling niet op haar van toepassing is. In cassatie is in het bijzonder van belang of werkgever reeds buiten het toepassingsbereik van de CAO valt op de grond dat zij, in de zin van dat artikellid, een eigen CAO dient toe te passen nu zij een zogenoemde Login-CAO heeft afgesloten (een met de Vakbond Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer gesloten ondernemings-CAO; Vallenduuk-constructie), dan wel of daarvoor aan nadere in dat artikellid vermelde voorwaarden moet zijn voldaan.

Anders dan in het onderdeel wordt aangevoerd, heeft het hof het doel van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO niet miskend. Dat doel is niet het creëren van uniforme arbeidsvoorwaarden en het in zoverre uitsluiten van concurrentie op het gebied van de vrijwillige uittreding binnen de bedrijfstak. Dat is wel het doel van de algemeen verbindend verklaring van de Vut-CAO. De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie onder 4.23 en volgende het in het (destijds geldende) Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen, Stcrt. 1998, 240, neergelegde ministeriële beleid geschetst dat werd gevoerd bij de beoordeling van verzoeken tot algemeen verbindend verklaring van CAO-bepalingen. Daaruit moet worden afgeleid dat het beleid ruimte liet voor het op ondernemingsniveau afsluiten van eigen ondernemings-CAO's, waartegen weliswaar bezwaren konden worden aangevoerd, maar die niettemin grond konden geven voor de generieke ontheffing van de branche-CAO zonder dat de materiële inhoud van de arbeidsvoorwaarden werd getoetst. Wel werd in het toetsingskader, zoals nader is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal, als voorwaarde voor algemeen verbindend verklaring de eis gesteld dat de werkingssfeer van de CAO helder was omschreven, dat geen overlapping met een of meer andere CAO's kon ontstaan, en dat eventuele afbakeningsproblemen door partijen zelf dienden te worden opgelost voordat tot algemeen verbindend verklaring of de verlenging daarvan werd overgegaan. Tegen deze achtergrond en gelet op hetgeen de bij de Vut-CAO betrokken partijen omtrent de toepassing van het destijds geldende beleid moesten verwachten, is geen sprake van een onaannemelijk rechtsgevolg dat in de weg staat aan de hiervoor juist bevonden uitleg van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO. Het duidelijk beperken van de werkingssfeer door daarvan de ondernemingen die “een eigen CAO dienen toe te passen” uit te sluiten, zonder verder onderzoek naar de gelijkwaardigheid van de in de ondernemings-CAO overeengekomen arbeidsvoorwaarden of naar het relatieve gewicht van de feitelijke werkzaamheden van de betrokken onderneming, past veeleer bij het destijds met betrekking tot algemeen verbindend verklaring van CAO's gevoerde beleid.

Volgt verwerping van het beroep in cassatie.

  • Wetsartikelen: 1a lid 2 Vut-CAO
  • Onderwerpen: Gebondenheid
  • Trefwoorden: Verschuldigdheid Vut-bijdrage uit hoofde van ondernemings- of bedrijfstak-CAO, Toepassingsbereik algemeen verbindend verklaarde CAO en Uitleg van werkingssfeerbepaling