Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Het hof stelt vast dat werkgever de stelling van werknemer dat hij in hoger beroep alsnog is vrijgesproken van de vermeende frauduleuze handelingen (zie overweging 15 van het tussenarrest) onweersproken heeft gelaten, zodat van de juistheid van die stelling zal worden uitgegaan. Nu werkgever niet ter comparitie is verschenen en derhalve de bij tussenarrest van haar verlangde nadere specificatie van haar bewijsaanbod achterwege is gebleven, zal het hof het bewijsaanbod van werkgever, als gedaan bij de memorie van grieven als onvoldoende passeren. Dat brengt mede dat hetgeen werkgever als belangrijkste stelling aan de grieven I , IV, V, VI en VII ten grondslag heeft gelegd niet is komen vast te staan, zodat ook deze grieven falen. Volgt bekrachtiging vonnis eerste aanleg.