Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer is van 1 juni 2003 tot medio 2007 statutair directeur geweest van Quion. Partijen hebben op 10 juli 2007 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij onder meer zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen hen op 1 juni 2007 is geëindigd. Tevens is in de vaststellingsovereenkomst een correctie op de eindafrekening ter zake van kosten verbonden aan de leaseauto en een finale kwijtingclausule opgenomen. Quion stelt dat zij een bedrag van €15.411,64 onverschuldigd heeft betaald door het bedrag van €7.705,82 niet aan werknemer te debiteren en een zelfde bedrag bovendien aan hem te crediteren. Deze betaling was een kennelijke vergissing, had geen rechtsgrond en was in de vaststellingsovereenkomst niet voorzien. De verleende kwijting ziet niet op het onverschuldigd betaalde. Subsidiair stelt zij dat het niet debiteren in elk geval ongerechtvaardigde verrijking oplevert. Volgens werknemer komt Quion geen beroep toe op genoemde rechtgronden, daar in de vaststellingsovereenkomst een finale kwijting is gegeven van alle vorderingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.

De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op deze wederzijdse misvatting over hetgeen zij als onbetwist aan (een deel van) hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, zou een beroep op dwaling mogelijk gerechtvaardigd zijn. Ter comparitie heeft Quion echter uitdrukkelijk gemeld geen beroep op dwaling te doen. De rechtskracht noch de inhoud van de vaststellingsovereenkomst is daarom in geschil. Met de vaststellingsovereenkomst hebben partijen zich ter beëindiging van hun geschillen omtrent hetgeen rechtens tussen hen gold jegens elkaar gebonden aan een vaststelling, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Daarbij is achteraf geen plaats voor een vordering uit onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend, behoudens voor zover het de uitvoering van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen betreft. Het bedrag dat voorafgaand aan die kwijting abusievelijk was overgemaakt op de rekening van werknemer in plaats van te zijn ingehouden, maakt geen deel uit van de uitvoering van deze verplichtingen. Het heeft echter wel betrekking op een van de geschillen - de afwikkeling van verschuldigde bedragen voor het gebruik van de leaseauto - die nadien in de vaststellingsovereenkomst zijn betrokken en geregeld. Quion kan na de verleende kwijting niet daarop terugkomen zonder deze overeenkomst aan te tasten. Nu zij dit nalaat, moet de vordering worden afgewezen.