Rechtspraak
Werkneemster, die de leeftijd van 67 is gepasseerd, is op 3 april 1989 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van werkgeefster. Zij was laatstelijk werkzaam als “store manager” tegen een bruto salaris van Afl. 4.115,56 bruto per maand. Toen werkneemster ongeveer 62 jaren was, is door werkgeefster aan werkneemster toegezegd dat zij voor haar kon blijven werken totdat zij haar hypotheekschuld in september 2006 zou hebben afgelost. Op 12 januari 2007 heeft werkgeefster de Directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek, hierna te noemen: de Directeur, verzocht de arbeidsovereenkomst te mogen beëindigen. Als ontslagreden heeft zij daarbij aangevoerd dat werkneemster de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Door Directeur Arbeid en Onderzoek is toestemming verleend.
Het Hof acht het ontslag niet onredelijk. De omstandigheid dat werkneemster als gevolg hiervan moet rondkomen van AOV maakt dat niet anders. Het Hof handhaaft eerdere uitspraak (AR 1296/03, H 174/05, 21 -2-06). Mede gezien de omstandigheid dat de aan werkneemster uitbetaalde cessantia-uitkering een bedrag van Afl. 19.000,00 bedroeg en voorts rekening houdende met het gegeven dat werkgeefster voor 50% heeft bijgedragen aan het spaartegoed ten bedrage van Afl. 16.000,00 dat bij het einde van het dienstverband aan werkneemster is betaald, beroept werkneemster zich tevergeefs op het “gevolgencriterium” als bedoeld in artikel 1615s, tweede lid, onderdeel 2 BW.