Rechtspraak
Op 21 juli 2005 zou er tussen partijen een conflict zijn ontstaan over het gebruik van de door GON aan werknemer ter beschikking gestelde auto tijdens diens vakantie. Daarbij zou werknemer een bestuurder van GON met fysiek geweld hebben bedreigd. Werknemer heeft - ondanks een hem uitdrukkelijk gegeven gebod - geweigerd de auto op de zaak achter te laten en heeft ook nadien geweigerd de auto terug te brengen. Werknemer is vervolgens bij brief van 25 juli 2005 door GON geschorst tot en met 29 augustus 2005 en heeft geen gevolg gegeven aan een oproep van GON om uiterlijk 30 augustus 2005 contact met GON op te nemen en heeft evenmin gehoor gegeven aan de oproep van GON de werkzaamheden te hervatten. GON heeft dat mogen opvatten als een door werknemer genomen ontslag. Werknemer heeft een en ander, behoudens de gestelde schorsing, gemotiveerd betwist.
Het hof oordeelt als volgt. Krachtens vaste rechtspraak (zie HR 21 maart 2003, JAR 2003/91) ontslaat een schorsing of op non-actiefstelling de werkgever niet van zijn uit het eerste lid van artikel 7:628 BW voortvloeiende verplichting om de werknemer loon c.a. te betalen, zelfs niet in geval het gedrag van de werknemer grond voor een schorsing of op non-actiefstelling oplevert. Dat gebruik is gemaakt van de uitzondering welke is gegeven in lid 5 van artikel 7:628 BW is gesteld nog gebleken. Of de gebeurtenissen die GON aan de schorsing ten grondslag heeft gelegd zich in werkelijkheid hebben voorgedaan, kan derhalve in het midden blijven, zodat aan het ter zake door GON gedane bewijsaanbod kan worden voorbijgegaan.
GON beroept zich erop dat in casu op gronden van redelijkheid en billijkheid een zodanige verkorting van de in artikel 3:308 BW gegeven verjaringstermijn van toepassing is dat de onderhavige loonvordering is verjaard. Daargelaten dat de feiten en omstandigheden welke GON aan dit betoog ten grondslag legt deels niet relevant zijn en deels niet zijn komen vast te staan (zie hiervoor), is het hof van oordeel dat het rechtens niet mogelijk is de wettelijke verjaringstermijnen op gronden van redelijkheid en billijkheid te verkorten.
GON is van mening dat werknemer niet ontvankelijk is in zijn loonvordering nu hij GON eerder in rechte heeft betrokken inzake niet betaalde overuren. Daargelaten dat in het civiele procesrecht de regel ne bis in idem als zodanig niet geldt, is het hof van oordeel dat een “ne bis in idem” situatie zich in casu niet voordoet. Het gaat in de onderhavige zaak immers om vorderingen die niet eerder aan de rechter zijn voorgelegd.
Volgt bekrachtiging vonnis waarvan beroep.