Naar boven ↑

Rechtspraak

Het hof stelt voorop dat het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan werknemer is om te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daartoe is nodig dat hij stelt en zonodig bewijst dat hij gedurende zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en dat hij aan gezondheidsklachten lijdt welke door die blootstelling veroorzaakt kunnen zijn. Werknemer heeft zowel het een als het ander gesteld. Op haar beurt heeft BASF deze stellingen gemotiveerd bestwist, door overlegging van een rapport van de Arbodienst. Nu werknemer uitdrukkelijk bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen dat hij toen hij voor BASF werkte, in zodanige mate blootgesteld is geweest aan gevaarlijke stoffen dat zijn huidige gezondheidsklachten daardoor (kunnen) zijn veroorzaakt, zal hij in beginsel tot bewijslevering moeten worden toegelaten. Bij de verzameling van voldoende feitelijke gegevens om zich van deze bewijslast te kunnen kwijten, is werknemer echter in zekere mate afhankelijk van informatievoorziening door BASF, zoals het hof ook in zijn tussenarrest heeft overwogen. BASF heeft verklaard geen beschikking te hebben over andere stukken, die informatie over de werkomstandigheden in de periode van 1981 tot 1991 bevatten, dan de overgelegde. Werknemer heeft deze stelling echter gemotiveerd betwist. Hij heeft gewezen op de niet overgelegde bijlagen bij het rapport van de Arbodienst van 1995 en op de vertrouwelijke rapportage uit 1981.

Het hof acht het daarom zinvol om voorafgaand aan de bewijslevering door werknemer van de wijze waarop en de mate waarin hij gedurende zijn werkzaamheden bij BASF is blootgesteld aan schadelijke stoffen, de zaak naar de rol te verwijzen en BASF in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten met betrekking tot de niet overgelegde stukken. Volgt aanhouding van de zaak.