Rechtspraak
Werknemer (49 jaar) is in 1991 in de functie van elektromonteur voor onbepaalde tijd bij Installatietechniek c.s. in dienst getreden. In 2001 valt werknemer uit wegens nek- en rugklachten. In 2003 wordt werknemer 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Installatietechniek heeft in 2003 toestemming verzocht aan de CWI de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Deze toestemming is geweigerd omdat werknemer niet volledig arbeidsongeschikt zou zijn. In 2005 is opnieuw een verzoek ingediend en heeft de CWI de toestemming verleend. Thans vordert werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag conform de kantonrechtersformule met een C=1,5 (€62.000). De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Tegen dit vonnis heeft werknemer hoger beroep ingesteld.
Het hof oordeelt als volgt. Bij het antwoord op de vraag of een verleend ontslag kennelijk onredelijk is vanwege het gevolgencriterium dienen volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen (vgl. HR 1 december 1961, NJ 1962, 78 en 10 juni 2005, JAR 2005, 174). Daarbij kunnen verschillende aspecten een rol spelen, zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer, diens vooruitzichten op ander werk en de hoogte van het salaris. Ook de redenen voor en de bijzonderheden rond het ontslag moeten worden vastgesteld en worden gewogen. Van belang is tevens of aan de werknemer een vergoeding is toegekend. Het enkele feit dat een vergoeding ontbreekt, maakt het ontslag echter niet kennelijk onredelijk. In deze zaak acht het hof van belang dat werknemer een lange en goede staat van dienst heeft. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid ligt niet in de werkzaamheden, althans is onvoldoende komen vast te staan. Wel acht het hof de houding van Installatietechniek door in 2003 een ontslagvergunning aan te vragen niet passend. Hierdoor heeft Installatietechniek het re-integratieproces van werknemer verstoord. Door werknemer helemaal geen financiële compensatie te geven tezamen met de bovengenoemde omstandigheden, maakt dit het ontslag kennelijk onredelijk.
Daargelaten of en in hoeverre de kantonrechtersformule maatstaf dient te zijn bij de vaststelling van schadevergoedingen op grond van kennelijk onredelijk ontslag, in de omstandigheid dat de schade van werknemer uiteindelijk niet het gevolg is van het ontslag maar van de arbeidsongeschiktheid ziet het hof reden om aan werknemer een vergoeding toe te kennen die aanmerkelijk lager is dan het door hem gevorderde bedrag. Het hof acht, gelet op al hetgeen is overwogen omtrent de duur van het dienstverband, het functioneren van werknemer en de (te wensen overlatende) houding van Installatietechniek c.s. ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van werknemer een schadevergoeding van €10.000 op haar plaats. De vordering van werknemer zal worden toegewezen tot dit bedrag. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 juli 2005, de dag met ingang waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd is (vgl. Hoge Raad 21 november 2008, LJN: BE 9995).