Rechtspraak
Werkneemster is op 1 september 1976 bij één van de groepsmaatschappijen van Shell in Nederland in dienst getreden. Bij Shell gold tot 1985 voor vrouwen een reglementaire pensioenleeftijd van 55 jaar, voor mannen van 60 jaar. In 1985 is het Reglement van SSPF gewijzigd in die zin dat de pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen gelijkgetrokken werd: voor zowel mannelijke als vrouwelijke fondsleden gold vanaf dat moment een pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar, zij het dat vrouwen die voor de reglementswijziging reeds deelnemer waren bij SSPF er voor konden kiezen met 55 jaar met pensioen te gaan. Werkneemster heeft hier toentertijd voor gekozen. In reactie op het Barber-arrest heeft SSPF haar pensioenregeling per 1 juni 1991 met terugwerkende kracht tot 17 mei 1990 gewijzigd (hierna: Pensioenreglement III), waardoor per 17 mei 1990 voor alle mannelijke en vrouwelijke fondsleden de pensioenleeftijd van 60 jaar is gaan gelden. SSPF heeft werkneemster bij brief van 25 maart 1991 bericht dat als gevolg van het Barber-arrest de reglementaire pensioendatum moest worden verhoogd tot 60 jaar, en dat voor alle betrokken zogenoemde “Barbervrouwen” (d.w.z. de vrouwelijke werknemers voor wie dit gold) op individuele basis compenserende rechten zouden worden vastgesteld, gebaseerd op een financiële waardering van de pensioenrechten die zij op basis van hun diensttijd vóór 17 mei 1990 genoten zouden hebben in de tijd tussen hun aanvankelijke pensioenleeftijd van 55 jaar en de nieuwe pensioenleeftijd van 60 jaar. Deze compenserende rechten werden in beginsel uitgedrukt in een hoger pensioenrecht op de nieuwe pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar, maar konden desgewenst ook worden uitgekeerd in de vorm van een volledig pensioen dat in zou gaan op individueel bepaalde “Bijzondere Datum”, eerder dan op bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Werkneemster heeft op 25 november 1991 een verklaring als bedoeld in artikel 57 van Reglement III (hierna: de Verklaring) ondertekend, waarin zij verklaart dat zij gebruik wenst te maken van de optie om met Bijzonder Vervroegd Pensioen te gaan op 1 april 2008, zijnde de voor haar vastgestelde Bijzondere Datum, en jegens haar werkgever afstand doet van de mogelijkheid het dienstverband na die Bijzondere Datum te continueren tot de reglementaire pensioendatum. Per 1 januari 2006 is een nieuw pensioenreglement in werking getreden (hierna: Pensioenreglement V). Voor alle deelnemers, waar onder Barber-vrouwen, betekende dit dat hun tot 1 januari 2006 opgebouwde rechten werden geconverteerd in actuarieel gelijkwaardige aanspraken onder de nieuwe regeling. Voor Barber-vrouwen omvatte die conversie de extra rechten die al voor 17 mei 1990 waren opgebouwd om op de Bijzondere Datum met bijzonder vervroegd pensioen te gaan. Voortaan was de pensioenleeftijd voor iedereen 65 jaar. Daarnaast werd het voor iedereen mogelijk om te kiezen op welke leeftijd tussen 55 en 65 jaar men met pensioen wilde gaan. Voor werkneemster betekende de invoering van Reglement V dat zij vijf maanden later dan op de voor haar vastgestelde Bijzondere Datum, dus eerst per 1 september 2008, met pensioen diende te gaan indien zij hetzelfde pensioen wilde ontvangen als zij vóór invoering van Reglement V zou hebben ontvangen per 1 april 2008. Werkneemster vordert een verklaring voor recht dat de Bijzondere Datum niet eenzijdig door Shell kan worden gewijzigd. Aan haar vordering legt werkneemster ten grondslag dat zij de Bijzondere Datum als bedoeld in artikel 57 van Reglement III onherroepelijk en onvoorwaardelijk met Shell en SSPF is overeengekomen en dat die Bijzondere Datum is vastgesteld op 1 april 2008.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster baseert haar vordering op een overeenkomst (de Verklaring) terwijl Shell stelt dat het pensioenreglement van toepassing is. Volgens de kantonrechter had het werkneemster duidelijk kunnen en behoren te zijn, dat de brief van 17 juni 1991 en de daarbij gevoegde Verklaring niet, zoals zij stelt, een aanbod tot het aangaan van een voor beide partijen bindende overeenkomst betrof welke zij door invulling van de Verklaring heeft aanvaard, maar slechts dienden ter uitvoering van artikel 57 van Reglement III, welk Reglement - zoals door werkneemster niet is weersproken - eenzijdig door SSPF gewijzigd kon worden. Aangezien werkneemster haar vorderingen jegens SSPF stoelt op een overeenkomst, welke grondslag blijkens het vorenstaande naar het oordeel van de kantonrechter ondeugdelijk is, dienen deze te worden afgewezen.