Rechtspraak
Werknemer (38 jaar) is op basis van een arbeidsovereenkomst in 1991 bij Adomex in dienst getreden in de functie van vrachtwagenchauffeur. Werknemer is op 18 december 2008 op staande voet ontslagen wegens onder meer het onbeheerd achterlaten van zijn vrachtwagen met daarin de contactsleutels en sleutels van Adomex. Thans verzoekt Adomex voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderingen van de omstandigheden.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Met betrekking tot de primaire grond overweegt hij dat volgens vaste Hoge Raad-jurisprudentie (12 februari 1999, JAR 1999/102) alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder de aard en ernst van de dringende reden, de duur van de dienstbetrekking en de wijze waarop de werknemer zijn dienstbetrekking heeft uitgeoefend alsmede zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt het sleutelincident geen dringende reden in de zin van art. 7:685 BW, ook niet in relatie tot de eerdere schriftelijke waarschuwingen die werknemer heeft ontvangen. Het twee keer begaan van een onachtzaamheid (sleutelincident en eerder het onbeheerd achterlaten van een geldtas) gedurende een dienstverband van 17 jaar vormt geen dringende reden in de zin van art. 7:685 BW. Wel is de kantonrechter van oordeel dat de betreffende gedragingen dan wel het nalaten van werknemer, een zodanige verandering in de omstandigheden vormen, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
De kantonrechter acht redenen aanwezig om werknemer hierbij ten laste van Adomex een vergoeding toe te kennen. Aangezien het hier betreft een na 1 januari 2009 ingediend (voorwaardelijk) verzoekschrift, zal rekening worden gehouden met de per 1 januari 2009 herziene Aanbeveling van de kring van kantonrechters (hierna: ‘nieuwe kantonrechtersformule’). Ten aanzien van de A-factor overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens de nieuwe kantonrechtersformule dient het aantal ‘kale’ dienstjaren te worden afgerond, tot in dit geval 17 jaar. Deze 17 dienstjaren dienen te worden toegerekend aan de periode tot het bereiken van werknemers 35-jarige leeftijd, en die in de periode tussen 35 en 45 jaar. De diensttijd tot werknemers 35-jarige leeftijd bedroeg 13 jaar en (ruim) 8 maanden. De diensttijd na zijn 35e bedroeg 3 jaar en (ruim) 8 maanden. Volgens de nieuwe kantonrechtersformule zouden deze perioden moeten worden afgerond en wel, omdat beide breuken meer bedragen dan 6 maanden, naar boven. De diensttijd tot werknemers 35e zou dan 14 jaar bedragen, en de diensttijd na zijn 35e 4 jaar, wat met zich zou brengen dat de totale diensttijd (afgerond) 18 jaar is, terwijl deze in werkelijkheid (afgerond) 17 jaar bedraagt. Hierin voorziet de aanvulling van januari 2009 op het onder 3.2 van de aanbevelingen gegeven tweede rekenvoorbeeld. In deze aanvulling wordt gesteld dat, wanneer het meerdere malen afronden er toe leidt dat de optelsom van de verschillende ‘diensttijden per leeftijdscohort’ groter is dan de totale werkelijke diensttijd, er een bijstelling plaatsvindt. Deze bijstelling luidt aldus dat de afronding naar boven in het hoogste leeftijdscohort (in dit geval: tussen 35 en 45 jaar) in stand blijft maar de afronding naar boven niet plaatsvindt in het laagste leeftijdscohort (in dit geval: tot 35 jaar). Dat betekent dat het afgeronde aantal dienstjaren tot 35 jaar 13 bedraagt en het afgeronde aantal dienstjaren tussen 35 en 45 jaar 4 bedraagt. Rekening houdend met de wegingsfactoren (0,5 voor de jaren tot 35; 1 voor de jaren tussen 35 en 45 jaar) bedraagt het aantal gewogen dienstjaren daarmee (13x0,5 + 4x1=) 10,5.
De C-factor wordt door de kantonrechter op 0,5 bepaald. Daarbij geeft de kantonrechter rekenschap van de verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer en aan diens marktpositie alsmede de financiële positie van werkgever.