Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (62 jaar) is op 16 september 1974 voor onbepaalde tijd bij Buizen BV in dienst getreden in de functie van machinebrander. In 1989 is werknemer een arbeidsongeval overkomen. Nadien heeft hij zijn oude functie voor nog slechts 6 uur hervat. In 2001 valt werknemer uit wegens rugklachten (hernia). Buizen BV heeft het loon gedurende de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte doorbetaald en daarna de WAO- en WW-uitkering van werknemer gesuppleerd. Buizen BV heeft op 20 januari 2004 de CWI verzocht toestemming te verlenen het dienstverband met werknemer op te zeggen. Als ontslaggrond is opgegeven de langdurige arbeidsongeschiktheid van werknemer met betrekking tot de overeengekomen functie, het ontbreken van concrete aanwijzingen dat werknemer binnen afzienbare tijd de bedongen arbeid zou kunnen hervatten en het ontbreken binnen Buizen BV van mogelijkheden tot plaatsing in een voor werknemer passende/aangepaste functie. De arbeidsovereenkomst is tegen 1 november 2004 opgezegd. In 2004 heeft Buizen BV een reorganisatie doorgevoerd. In dat kader is een Sociaal Plan opgesteld. Op werknemer is dit Sociaal Plan niet toegepast. Volgens werknemer is het ontslag kennelijk onredelijk. De arbeidsongeschiktheid is volgens werknemer te herleiden tot het arbeidsongeval. De werkzaamheden daarna zouden alsnog te belastend voor hem zijn geweest en de werkgever zou onvoldoende aan zijn re-integratieverplichtingen hebben gedaan. In eerste aanleg zijn de vorderingen van werknemer afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof verwijst naar zijn op 14 oktober 2008 gewezen arresten (LJN BF7002, BF6720, BF6790, BF6960, BF7077, BF8122 en BF8136) in zaken waarin vergoedingen gevorderd zijn op grond van kennelijk onredelijk ontslag. In deze arresten wordt overwogen dat het hof voortaan zal uitgaan van, kort gezegd, de uitkomst van de kantonrechtersformule, verminderd met 30%. Daarbij wordt door middel van de C-factor van de kantonrechtersformule rekening gehouden met voor de hoogte van de vergoeding relevante omstandigheden. Tot genoemde omstandigheden behoort (ondermeer, zoals in deze zaak relevant) de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en het antwoord op de vraag of, en zo ja in welke mate, er een verband bestaat tussen het werk en de opgetreden arbeidsongeschiktheid. Is van een causaal verband tussen werk en arbeidsongeschiktheid geen sprake, dan hangt het van de andere omstandigheden van het geval af of de ontslagen werknemer een vergoeding toekomt en zo ja wat de omvang daarvan moet zijn. De enkele omstandigheid dat de werknemer na een langdurig dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid is ontslagen, levert op zichzelf beschouwd daarvoor geen grond op. Het hof kan op grond van de in het dossier aanwezige stukken niet vaststellen dat de hernia die tot de uitval in 2001 geleid heeft, het (uiteindelijke) gevolg is van het ongeval dat werknemer in 1989 is overkomen. Evenmin kan het hof uit de door werknemer aangedragen stukken afleiden dat de uitval in 2001, los van het ongeval, het gevolg is van het zware werk dat werknemer bij Buizen BV verricht heeft. Er is derhalve geen sprake van een causaal verband.

Er zijn wel bijkomende omstandigheden die tot het toekennen van een vergoeding nopen. Het hof oordeelt namelijk dat als gevolg van terugloop van werk binnen Buizen BV, er voor werknemer geen passende functie meer beschikbaar was. Met andere woorden, zou er van terugloop van werk geen sprake geweest zijn, dan zouden er binnen Buizen BV wel mogelijkheden voor werknemer geweest zijn. Die situatie maakt dat het gegeven ontslag voor alles een bedrijfseconomisch karakter draagt, het ontslag is immers uiteindelijk het gevolg van de bedrijfseconomische toestand binnen Buizen BV en niet zozeer het gevolg van de fysieke beperkingen van werknemer. Er is dan ook geen verdedigbare grond werknemer een vergoeding te ontzeggen die aanhaakt bij het in april 2004 opgestelde sociaal plan. Ook al valt werknemer officieel niet onder de werking van het sociaal plan, hij is onmiskenbaar slachtoffer van de teruglopende bedrijfsresultaten van Buizen BV en dient ook zo behandeld te worden. Naar het oordeel van het hof zou werknemer, in de fictieve situatie dat zijn arbeidsovereenkomst met Buizen BV op grond van art. 7:685 BW ontbonden zou worden, op grond van de kantonrechtersformule en de daarbij behorende aanbevelingen aansluiting zijn gezocht bij het sociaal plan dat voorzag in een vergoeding ter hoogte van 60% van de kantonrechtersformule (C=1). Werknemer zou bij rechtstreekse toepassing van het Sociaal Plan recht hebben op € 38.360,37. Het hof oordeelt dat werknemer van dit bedrag 70% toekomt, zijnde een bedrag van afgerond € 26.900,-- bruto. Het hof ziet in het feit dat Buizen BV het loon gedurende het eerste jaar van ziekte heeft doorbetaald geen aanleiding tot aanpassing van dit bedrag. Nu werknemer dat bedrag van € 26.900,-- niet is betaald noch aangeboden, heeft het hem per 31 oktober 2004 gegeven ontslag als kennelijk onredelijk te gelden. Volgt vernietiging vonnis kantonrechter.

(Red.: Zie ook Hof Den Haag 20 januari 2009, AR 2009-52)