Naar boven ↑

Rechtspraak

In dit hoger beroep moet beoordeeld worden of de rechter-commissaris de bestreden beschikking waarbij de curator is gemachtigd het dienstverband met onder anderen werknemer op te zeggen, terecht en op goede gronden heeft gegeven. Daarbij moet worden bezien of met het voorgenomen ontslag alle aan de curator toevertrouwde belangen, waarbij de belangen van de schuldeisers een prominente plaats innemen, naar behoren worden gediend. Werknemer meent dat dat niet het geval is; hij heeft aangevoerd dat zijn functie niet is komen te vervallen en nog steeds vacant is en dat zijn werkzaamheden thans worden verricht door ingeleende medewerkers. Met hetgeen de curator ter zitting heeft aangevoerd en hetgeen blijkt uit het faillissementsdossier is voldoende aannemelijk geworden dat de onderneming die gefailleerde heeft gedreven, is voortgezet door Rooihoeve B.V. De curator heeft aan die vennootschap activa van gefailleerde verkocht en geleverd, en Rooihoeve B.V. heeft een aantal personeelsleden van gefailleerde in dienst genomen. Voorts is aannemelijk dat gefailleerde zelf sinds de aanvang van het faillissement geen activiteiten meer uitoefent en niet beschikt over middelen om lonen door te betalen. De functie van werknemer bij gefailleerde is dus wel komen te vervallen. Ten overvloede wijst de rechtbank nog op het volgende. Als hoofdregel geldt dat bij overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen van werknemers uit hun arbeidsovereenkomst van rechtswege overgaan op de partij die de onderneming voortzet op de voet van het bepaalde in artikel 7:622 BW. Die regel geldt echter niet in geval van faillissement. Verder heeft Rooihoeve B.V. kennelijk aan werknemer geen vergelijkbare functie aangeboden; zij was daartoe ook niet verplicht. De slotsom moet zijn dat de klacht van werknemer feitelijke grond mist. Ook overigens is er geen reden om aan te nemen dat de bestreden beschikking niet terecht dan wel niet op goede gronden is gegeven. De rechtbank zal deze dan ook bekrachtigen.