Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (39 jaar) is geboren in Litouwen. Zijn beroep is werktuigkundige (engineer) aan boord van zeeschepen. Vanaf november 1999 was werknemer via de Litouwse agent UAB Geomoras in dienst van de PP Groep Katwijk als zeevarend 4th engineer op de vistrawler Annelies Ilena, zulks op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (de duur van een zeereis). Op 28 augustus 2000 is werknemer aan boord van de Annelies Ilena op volle zee een arbeidsongeval overkomen (metaalsplinter in oog). De kantonrechter te Leiden heeft in zijn incidenteel tussenvonnis beslist dat hij “onbevoegd” is om van de op artikel 7:658 BW gebaseerde vorderingen van werknemer kennis te nemen, omdat werknemer tijdens het arbeidsongeval schepeling in de zin van artikel 396 WvK was en artikel 450b WvK artikel 7:658 BW buiten toepassing verklaart op arbeidsovereenkomsten van schepelingen. De kantonrechter heeft werknemer veroordeeld in de kosten van het incident, begroot op € 150 salaris gemachtigde plus eventuele BTW, en de zaak verwezen naar de sector civiel.

De rechtbank oordeelt als volgt. De sector civiel is van oordeel dat de beslissing van de sector kanton onjuist was om twee redenen. Ten eerste spreekt de kantonrechter in zijn incidenteel vonnis evenals de advocaat van gedaagden in zijn incidentele conclusie herhaaldelijk van “onbevoegdheid”. Formeel en strikt genomen is die terminologie onjuist, omdat sinds de wetswijzigingen per 1 januari 2002 de sector civiel en de sector kanton deel uitmaken van één en dezelfde bevoegde Haagse rechtbank. De juiste terminologie is sinds 2002 “sectorcompetentie”. Daaraan doet niet af dat de wetgever tot dusver blijkbaar over het hoofd heeft gezien dat artikel 7:658 lid 4 BW sinds de invoering daarvan per 1 januari 1999 ook per 2002 strikt genomen ten onrechte nog spreekt van “bevoegdheid” van de kantonrechter. Ten tweede - en inhoudelijk belangrijker - gaat de kantonrechter er met de advocaat van gedaagden kennelijk maar ten onrechte vanuit dat de bij dagvaarding gestelde grondslag van de vordering allesbeslissend is voor de vraag welk van beide sectoren van de rechtbank de zaak dient te beoordelen. Ook die opvatting is sinds de wetswijzigingen per 1 januari 2002 onjuist, zie kortheidshalve aantekeningen 1 t/m 3 op art. 71 Rv in de losbladige Groene Kluwer. Dat artikel 450b WvK toepasselijkheid van onder meer art. 7:658 BW uitsluit voor de arbeidsovereenkomsten van schepelingen, betekent immers niet dat de zaak geen arbeidsovereenkomst meer betreft als bedoeld in artikel 93 Rv. Omdat de sector kanton naar de wil van de wetgever sinds 2002 van een dergelijke aardvordering betreffende een arbeidsovereenkomst behoort kennis te nemen, was de beslissing van de Leidse kantonrechter ook inhoudelijk onjuist, nog daargelaten de zeer beperkte betekenis van artikel 450b WvK volgens Hoge Raad NJ 2007 nr. 352.

Met betrekking tot artikel 7:658 BW oordeelt de rechtbank als volgt. Ingevolge Hoge Raad NJ 1997 nr. 398, NJ 2003 nr. 138 en NJ 2007 nr. 352 gelden voor de beoordeling van kort gezegd de aansprakelijkheid van zeewerkgevers na arbeidsongevallen van zeevarenden ondanks de verouderde wetsartikelen 391 en 450b WvK exact dezelfde normen als de normen die gelden ingevolge art. 7:658 BW voor de aansprakelijkheid van overige werkgevers na arbeidsongevallen van overige werknemers. Vaststaat dat werknemer bij het arbeidsongeval géén veiligheidsbril droeg, welke relatief eenvoudige en goedkope veiligheidsmaatregel achteraf bezien had kunnen voorkomen dat werknemer bij de opgedragen vervanging van een lager van de sorteermachine in de visfabriek aan boord van het zeeschip een metaalsplinter in zijn rechteroog kreeg. Omstreden is met name of de relatief ervaren werknemer bij deze vaker voorkomende werkzaamheden op dat moment zonder veiligheidsbril een hamer (aldus werknemer) gebruikte of een elektrische slijptol (aldus gedaagden), in welk laatste geval sprake zou zijn van schending van veiligheidsinstructies van de werkgever en dus van bewuste roekeloosheid van de werknemer. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval wel degelijk sprake van schending van de juridische zorgplicht van kort gezegd de zeewerkgevers Rona BV en Kilda BV en dus aansprakelijkheid jegens werknemer als bedoeld in of op de voet van art. 7:658 BW. Bij het zorgen voor een zo veilig mogelijke werkomgeving en zo veilig mogelijke werkomstandigheden kon van deze twee verzekerde zeewerkgevers immers ook in augustus 2000 redelijkerwijs gevergd worden dat zij aan niet of slecht verzekerde zeewerknemers zoals werknemer standaard bij het verrichten van welke werkzaamheden dan ook aan boord het gebruik van een veiligheidsbril verplicht stelden en ook vooraf verschaften als persoonlijke werkuitrusting, en niet alleen - zoals in feite in augustus 2000 aan boord het geval was - bij het werken met specifiek elektrisch gereedschap als slijptollen en die twee specifieke veiligheidsbrillen daartoe opgeborgen met het elektrisch gereedschap in een afgesloten werkkast. Die relatief eenvoudige, goedkope en voor de hand liggende algemene veiligheidsmaatregel van een veiligheidsbril ter voorkoming van oogletsel bij het verrichten van al de dagelijks op te dragen werkzaamheden.