Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer was tot 1985 in dienst van Autobedrijf BV. Vanaf 1985 heeft werkgever zijn onderneming opnieuw ingeschreven en verschillende ondernemingen onder zijn investeringsmaatschappij gebracht. Werknemer is vanaf 1985 in dienst van werkgever getreden als administrateur. Hij bleef grotendeels werkzaamheden voor Autobedrijf verrichten. Werknemer heeft zichzelf uit het pensioenfonds uitgeschreven. Werknemer heeft conservatoir beslag gelegd op onder meer het bedrijfspand van werkgeefster. Kort gezegd heeft hij daartoe aangevoerd dat hij recht heeft op afdracht van (achterstallige) pensioenpremies en de premies (€ 200.000) ter zake van de verzekering voor het WAO/WIA-gat omdat deze verplichting voor werkgever bestaat op grond van i) bepalingen uit de Collectieve arbeidsovereenkomst Metaal en Techniek Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (hierna: de CAO), ii) de verplichtstellingsbeschikkingen, iii) de betwisting van de door werkgever veronderstelde afstand van dat recht en iv) gelijke behandeling met de overige werknemers van werkgever op grond van goed werkgeverschap.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uit de bedrijfsomschrijving van werkgever, zoals die blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, volgt dat werkgever een onderneming is die zich, kort gezegd, bezighoudt met beleggingsactiviteiten. Daarnaast staat vast dat werknemer vanaf 1985 een (voortgezette) arbeidsovereenkomst heeft met werkgever en dat zijn werkzaamheden binnen de onderneming van werkgever louter administratief van aard zijn. Deze werkzaamheden vallen niet onder de in artikelen 1 tot en met 17 van de beschikking of artikel 77 van de CAO van genoemde bedrijfstakken. Naast werknemer is alleen nog de directeur / bestuurder van werkgever in dienst van werkgever. Gesteld noch gebleken is dat de directeur van werkgever werkzaamheden verricht die vallen onder de takken van bedrijf zoals genoemd in de beschikking of de CAO. De stelling van werknemer dat werkgever op grond van artikel 22 van de beschikking dan wel de artikelen 4a en 4b van de CAO als ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ gekwalificeerd dient te worden, treft geen doel. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zien die artikelen op de situatie dat binnen een onderneming uiteenlopende werkzaamheden worden verricht, bijvoorbeeld schoonmakers in dienst bij een garagebedrijf. In een dergelijk geval komt het voor wat betreft het vallen binnen de werkingssfeer van de beschikking of de CAO aan op de kernactiviteit van die onderneming. De omstandigheid dat werknemer voornamelijk als boekhouder werkzaamheden verrichtte voor Autobedrijf B.V., die zoals vast staat wel onder het verplichte bedrijfstakpensioenfonds valt, leidt niet als vanzelfsprekend tot de slotsom dat werkgever ook onder die verplichte deelneming valt. De werkzaamheden van werknemer blijven immers verricht in een andere onderneming met een eigen juridische entiteit. Vervolgens wordt in aanmerking genomen dat werknemer vanaf 1985 wist dat de werknemers van werkgever, onder wie hij zelf, niet meer bij het Bedrijfstakpensioenfonds aangesloten konden zijn in verband met de bedrijfsomschrijving en activiteiten van de onderneming. Hij heeft bovendien zijn eigen uitschrijving geregeld. Dat het Bedrijfspensioenfonds medio 1990 heeft aangegeven dat de werknemers van werkgever, ondanks de bedrijfsomschrijving en de te verrichten administratieve activiteiten, wel bij het pensioenfonds aangesloten kunnen worden, brengt nog niet een dergelijke verplichting voor werkgever mee. Een en ander wordt ook ondersteund door het feit dat het Pensioenfonds werkgever nimmer premienota's heeft gestuurd voor de bij haar in dienst zijnde werknemers. Het feit dat werkgever sommige artikelen uit de CAO, zoals doorbetaling van loon bij arbeidsongeschiktheid, analoog heeft toegepast op de arbeidsovereenkomst van werknemer, heeft nog niet tot gevolg dat de hele CAO op die arbeidsovereenkomst van toepassing is. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de onderneming van werkgever naar voorlopig oordeel niet onder de werkingssfeer van de beschikking of de CAO valt.

Het beroep van werknemer op goed werkgeverschap van werkgever op grond van gelijke behandeling van werknemers, gaat niet op nu er geen sprake is van gelijke gevallen. De werknemers die werknemer bedoelt zijn immers bij Autobedrijf B.V. in dienst en niet bij werkgever.